Dan staat je symfonie na meer dan anderhalve eeuw ein-de-lijk nog eens op het programma in België en steekt een of ander virus daar een stokje voor. Het overkwam de 19de-eeuwse Franse componiste Louise Farrenc in de lente van het dystopische jaar 2020. Maar zo gemakkelijk liet ze zich deze keer niet doen. Ze neemt revanche, in tienvoud zelfs. Zoveel keer voert Symfonieorkest Vlaanderen in september haar derde symfonie uit. Hieronder het uitgebreide portret dat ik van haar schetste naar aanleiding van de concertreeks en dat intussen verscheen in het Nederlandse muziektijdschrift De Nieuwe Muze.
Louise Farrenc,
uniek als componiste, uniek in Frankrijk
Onder leiding van de Estse dirigente Kristiina Poska neemt Symfonieorkest Vlaanderen het initiatief voor een concertreeks die in meerdere opzichten ‘uniek’ genoemd mag worden. Op het programma staat een werk dat anderhalve eeuw geleden al eens in België te horen was, maar daarna nooit meer. Omdat het gecomponeerd werd door een vrouw? Hoe dan ook doet haar naam slechts bij weinigen een belletje rinkelen: Louise Farrenc. Nochtans was deze Franse pianiste, pedagoge en componiste in haar tijd, midden 19de eeuw, vrij gerenommeerd in haar geboortestad Parijs.
Een uniek concert dus, maar ook een unieke componiste. Louise Farrenc (1804-1875) neemt een bijzondere positie in, en dat in meer dan één opzicht: als vrouw in de mannenwereld van de klassieke muziek in de 19de eeuw, maar ook in vergelijking met haar componerende tijdgenotes door haar achtergond, haar opleiding en de muziekgenres waaraan ze zich waagde, én in het Franse muziekleven van haar tijd in het algemeen.
Eerst iets over vrouwelijke componistes in de 19de eeuw. Stilaan beginnen ze wat uit de vergetelheid te geraken. Clara Schumann heeft in 2019 behoorlijk wat aandacht gekregen, dankzij haar 200ste geboortedag. Fanny Mendelssohn horen we tegenwoordig ook al eens wat meer. En verder: Mel Bonis, Nadia en Lili Boulanger. Maar Louise Farrenc?
Vrouwen hebben zeker altijd gecomponeerd. Dat er zo weinig zijn – althans, we kénnen er weinig – heeft ermee te maken dat ze niet bepaald aangemoedigd werden om zich toe te leggen op een professionele en dus publieke loopbaan in de muziek. Ze waren wel muzikaal actief, maar dan toch vooral privé of in kleine kring.
Wat de twee bekendsten betreft: Fanny Mendelssohn mocht als kind dan wel een even groot talent tentoonspreiden als haar broer Felix, van haar vader kreeg ze met zoveel woorden te horen dat muziek voor een vrouw alleen maar ‘versiersel’ mocht zijn. Felix deed nauwelijks of geen moeite om haar van het tegendeel te overtuigen. Het wonderkind Clara Wieck werd door haar vader wél heel erg aangemoedigd, maar tijdens haar latere relatie met Robert Schumann kwam zij als componiste toch ook op de tweede plaats. Beide componistes kregen uitsluitend privéonderricht.
Dat is meteen het eerste punt waarop Louise Farrenc zich van haar vrouwelijke collega’s onderscheidt: ze kreeg les van een professor, privé maar mogelijk ook aan het conservatorium. Haar achtergrond is ook helemaal anders dan die van haar Duitse tijdgenotes.
Kunstenaarsfamilie in de Sorbonne
Louise Farrenc, op 31 mei 1804 geboren als Jeanne Louise Dumont, groeide op in een kunstenaarsfamilie met een lange stamboom. Haar moeder kwam uit een schildersfamilie, haar vader en broer, haar grootvader, overgrootvader en betovergrootvader waren allemaal gerenommeerde beeldhouwers en/of schilders, in dienst van koningen en hertogen. In Parijs zijn nog altijd veel werken van hen te bewonderen, in straten en op pleinen en in het Louvre.
Achtereenvolgende generaties van de familie Dumont woonden trouwens in een kunstenaarskolonie in dat koninklijk paleis dat het Louvre toen was. Dat privilege was ingesteld door Henri IV, om de kunstenaars te bevrijden uit de greep van de gilden, maar ook wel om ze in het gareel te houden. Toen Lodewijk XIV besliste van het Louvre een museum te maken voor de kunstwerken van zijn veroveringstochten, liet hij de gemeenschap van zo’n 30 families van schilders, graveurs en beeldhouwers verhuizen naar de Sorbonne. Het is daar dat Louise geboren werd.
Voor haar maakte kunst dus vanaf haar geboorte deel uit van haar leven. Ze groeide op in een verlicht milieu waarin ze haar talenten volop kon en mocht ontwikkelen. Haar ouders, die overigens pas trouwden na de geboorte van hun oudste twee kinderen, gaven zowel hun zoon Auguste als hun twee dochters Louise en Constance een stevige intellectuele bagage mee. Welke opleiding Louise precies gevolgd heeft, is niet duidelijk. Er zijn nauwelijks persoonlijke documenten van haar bewaard en voor informatie over haar kindertijd moeten we voortgaan op de biografie die haar broer wel gegund was. Haar verdere loopbaan geeft hoe dan ook blijk van die stevige basis.
Louise Dumont wordt Louise Farrenc
Haar eerste lessen piano en notenleer kreeg Louise als zesjarig meisje van haar meter Anne-Élisabeth Cécile Soria, die nog les gevolgd had bij Muzio Clementi. Vanaf haar 15de begon Louise ook harmonie en compositie te volgen bij Anton Reicha, de uit Praag afkomstige componist en muziekpedagoog die les gaf aan het conservatorium van Parijs. Pianolessen volgde ze mogelijk ook bij Johann Nepomuk Hummel en Ignaz Moscheles.
Optreden kon Louise in de Sorbonne, als soliste en als begeleidster, met muzikanten van de kolonie en met anderen. Het is wellicht daar dat ze Aristide Farrenc leerde kennen, een fluitist afkomstig uit Marseille met wie ze op 17-jarige leeftijd trouwde.
Aristide Farrenc werd muziekuitgever en zou op die manier ook een belangrijke rol spelen in de carrière van Louise, die zelf heel timide en bescheiden was. Aristide bewonderde haar zeer en zorgde voor de uitgave van 41 van haar 51 opusnummers, niet alleen in Frankrijk, maar ook in Duitsland en Engeland.
Lof van Robert Schumann
Haar eerste werken componeerde ze vooral voor haar eigen instrument, waaronder karakterstukken en veel variaties, zoals Air russe varié (op. 17), waarmee ze als volleerde concertpianiste zeer veel lof oogstte bij muziekcritici. Robert Schumann bijvoorbeeld schreef in zijn Neue Zeitschrift für Musik: ‘Het zijn kleine, pure sterke studies, zo sterk getekend, zo verstandig uitgewerkt, in één woord zo volmaakt dat men er wel van moet houden, des te meer omdat er een zacht-romantisch aroma over hangt.’
Die positieve kritiek gaf de pianiste ruimere bekendheid. In 1839 verscheen de eerste van haar vier cycli met studies. De bundel 30 études pour piano dans tout les tons majeurs et mineurs (op. 26) werd zo gewaardeerd dat die het officiële leerboek werd aan de conservatoria van Parijs, Brussel en Bologna. Gezien hun moeilijkheidsgraad én melodische karakter (luister bv. naar Études nr. 10) zijn dit niet louter studies, maar echte concertwaardige stukken voor gevorderde pianisten. Louise voerde ze ook zelf geregeld uit.
Kamermuziek en orkestwerk
In de jaren 1840 schreef ze voornamelijk kamermuziek, waaronder trio’s (op. 45), kwintetten, een sextet en zelfs een nonet (op. 38). Ze durfde ook orkestwerk aan. Vanaf haar 30ste schreef ze twee ouvertures en drie symfonieën. En dat is, na haar achtergrond en opleiding, het tweede punt waarop ze zich onderscheidt van de meesten van haar vrouwelijke collega’s. Clara Schumann heeft wel een pianoconcerto geschreven en Fanny Mendelssohn een oratorium, maar de meeste vrouwen componeerden solowerken voor hun eigen instrument (doorgaans de piano), liederen of werken voor kleine ensembles. Dat had veel te maken met praktische overwegingen: je moest middelen en connecties hebben om je werk uitgevoerd te krijgen.
Louise Farrenc had die, want als een van de allereerste vrouwen kreeg ze in 1842 een aanstelling aan het conservatorium van Parijs, weliswaar voor een klas van uitsluitend meisjes, en vele jaren tegen een lagere verloning dan haar mannelijke collega’s – pas na een zelfverzekerde brief aan de directeur kreeg ze loonsverhoging. Ze zou er 30 jaar les geven, tot haar pensioen in 1872.
In de schoot van dat Conservatoire national was in 1828 de Société des concerts opgericht, een orkest samengesteld uit professoren, leerlingen en oud-leerlingen van de school met als doel de Duitse klassiek-romantische traditie, en dan vooral het symfonisch werk van Beethoven, bekend te maken.
Duitsgeoriënteerd en instrumentaal
Daarmee komen we aan het derde element waardoor Farrenc een unieke positie inneemt. Parijs was dan wel dé muziekstad van Europa, je kon er eigenlijk alleen roem verwerven met opera. Frankrijk was in Farrencs tijd helemaal in de ban van de vocale muziek. Sinds de Franse Revolutie componeerde bijna geen enkele Franse componist nog symfonieën, strijkkwartetten of sonates. Afgezien van Hector Berlioz en George Onslow zorgde Louise Farrenc er vrijwel in haar eentje voor dat er toch nog Franse instrumentale muziek gecreëerd werd.
Daarbij knoopte ze aan bij de traditie van Mendelssohn, Schumann, Liszt en Chopin, uiteraard ook onder invloed van haar Duitse leermeester Anton Reicha en wellicht ook van vriend des huizes Johann Nepomuk Hummel. Louise Farrenc zag het als haar opdracht de klassieke werken in Frankrijk bekend te maken en die stijl voort te ontwikkelen. In de Duits georiënteerde Société des Concerts du Conservatoire kon ze met dat soort werk op grote bijval rekenen. Als een van de weinige Franse componisten genoot ze dan ook de eer haar werk er te kunnen voorstellen.
Een van de professoren van het conservatorium van Parijs was de Belgische componist en muziekcriticus François-Joseph Fétis. Later zou hij de eerste directeur worden van het conservatorium van Brussel. Hij was een pleitbezorger van Louises werk en probeerde er ook in zijn geboorteland interesse voor te wekken. Dankzij hem beleefde haar eerste symfonie in Brussel zelfs haar première, nog voor ze werd uitgevoerd in Parijs. ‘Deze symfonie is een hoogst merkwaardig werk’, schreef Fétis erover, ‘en de componiste verdient de aandacht van het publiek – een componiste die nog onvoldoende bekend is en onvoldoende gepromoot wordt.’
Ook haar derde symfonie op. 36, de meest geliefde van de drie en degene die het Symfonieorkest Vlaanderen zal uitvoeren, haalde hij naar Brussel. Het is een door Beethoven en Mendelssohn beïnvloed werk, waarin Farrenc toch ook sterke eigen accenten heeft gelegd. Deze symfonie werd herhaaldelijk uitgevoerd: behalve in Parijs en Brussel ook in Genève.
‘Geen musicus die zich de symfonie niet herinnert, een sterk en moedig werk, waarin de glans van de melodieën wedijvert met de verscheidenheid van de harmonie’, schreef een recensent drie jaar later nog in La France musicale.
Veelgeprezen, toch vergeten
Louise en Aristide kregen één dochter, Victorine, eveneens een talentvolle pianiste en componiste. Ze overleed echter op 33-jarige leeftijd aan tuberculose. Na haar dood componeerde Louise geen noot meer.
Voortaan legde ze zich, samen met haar man, toe op de uitgave van Le trésor des pianistes, een uitzonderlijke anthologie in niet minder dan 23 delen van pianomuziek van de 16de tot de 19de eeuw. Na de dood van haar man zette Louise het werk alleen voort.
Louise Farrenc werd bij leven en welzijn gevierd en geprezen. De Académie des Beaux Arts kende haar twee keer de Prix Chartier toe. Toch werd ze na haar dood in 1875 – op 71-jarige leeftijd – snel vergeten. Misschien had dat ermee te maken dat ze, anders dan bijvoorbeeld Fanny Mendelssohn en Clara Schumann, geen nakomelingen had die haar nalatenschap in ere konden houden. Haar voorliefde voor de Duitse stijl zal ook niet geholpen hebben, zeker niet na de Frans-Duitse oorlog en de oprichting van de Société nationale de musique in 1871, die er onder impuls van Camille Saint-Saëns alles aan deed om een nationale Franse stijl te ontwikkelen.
Fétis schreef over Farrenc: ‘Het genre van de grootschalige instrumentale muziek waartoe madame Farrenc zich door haar natuur en opleiding geroepen voelde, vereist middelen die een componist slechts verwerven kan met enorme inspanningen. Een andere rol speelt het publiek, dat in de regel niet uit kenners bestaat, en dat bij het beoordelen van kwaliteit enkel kijkt naar de naam van de componist. Als die niet bekend is, staat het publiek niet open voor het werk. De uitgevers, vooral die in Frankrijk, sluiten hoe dan ook hun oren, zelfs als het werk degelijk is. Dat waren de obstakels waarmee madame Farrenc geconfronteerd werd en die haar tot wanhoop gedreven hebben. Dat is de reden waarom haar werk vandaag vergeten is, terwijl het haar in een andere tijd grote waardering bezorgd zou hebben.’
Laten we hopen dat die tijd er nu wél is. In mijn boek Vrouw aan de piano (2018) kon ik niet anders dan betreuren dat het (orkest)werk van Louise Farrenc nooit nog uitgevoerd wordt. Ik ben zeer blij dat Symfonieorkest Vlaanderen mij nu tegenspreekt.
_______________________
Ter aankondiging van de concertreeks van Symfonieorkest Vlaanderen werd ik in februari 2020 geïnterviewd voor dit filmpje. Raadpleeg de agenda van de concerten in Concertgebouw Brugge, de Bijloke in Gent en deSingel in Antwerpen. Klara zendt het concert van 4 september rechtstreeks uit om 20 uur.