Op woensdag 23 oktober brengen Triotique en ik nog eens een (laatste?) voorstelling van Poèmes d’amour, en wel in Maastricht tijdens het Internationaal Festival Vocallis. Met deze keer ook een Maastrichtse componiste op het programma: Andrée Bonhomme. Een dankbare gelegenheid voor een kennismaking met een vrouw die zowat honderd opusnummers naliet en waardering verdient voor haar verdiensten voor het Nederlandse muziekleven.

Een Nederlandse componiste? Dan denk ik meteen aan de Amsterdamse Henriëtte Bosmans (1895-1952), over wie ik eerder een uitgebreid portret schreef en van wie ik ook al mooi werk speelde. En ik denk aan Henriëttes partner van enkele jaren: Frieda Belinfante (1904-1995), die weliswaar niet componeerde maar in de Verenigde Staten een opmerkelijke carrière als dirigente uitbouwde. In het voorjaar woonde ik nog een geslaagde musical over haar leven bij waarin het Chekhov Trio schitterde. Nu zaterdag staat Belinfante tijdens het Festival Vocallis in Maastricht opnieuw in de belangstelling op een ‘vertelconcert‘.

Voorts staan dankzij de NPO-podcast Nooit van gehoord?! onder meer Elisabeth Kuyper (1877-1953) en Tera de Marez Oyens (1932-1996) op mijn radar. En natuurlijk ook Belle van Zuylen (1740-1805), die naast schrijfster ook componiste was en mij alleen al om haar mooie naam al lang intrigeert. Mayke Nas (1972), die van 2016 tot 2018 ‘Componist des Vaderlands’ was, is mij ook niet onbekend. Ten slotte geniet ook de jonge, veelzijdige Mathilde Wantenaar (1993) steeds meer bekendheid.

Meer namen van Nederlandse componistes kan ik niet zo gauw opnoemen, en wellicht vele melomanen met mij. De Nederlandse Stichting Vrouw en Muziek – tussen haakjes: wanneer komt er bij ons eens zo’n stichting? – lijst er echter niet minder dan 150 op. Met een van hen heb ik dankzij onze uitnodiging voor het Internationaal Festival Vocallis nu nader kennis kunnen maken. De festivalorganisatoren hadden één nadrukkelijke wens voor het programma van Triotique: een werk van de Maastrichtse componiste Andrée Bonhomme (1905-1982). Gelijk hebben ze.

Creatie

Wellicht wordt het ook voor het thuispubliek in de voormalige Dominicanenkerk – waarin nu de prachtige Boekhandel Dominicanen huist – een eerste kennismaking. Misschien niet met de componiste, dan wel met het werk dat Triotique zal brengen: La mort des amants, opus 49 (bis), op een tekst van Charles Baudelaire. Want noch op de website van de Stichting Andrée Bonhomme, noch in de biografie krijgt dat lied een vermelding, laat staan dat er al een opname van zou bestaan. In die eerste en enige biografie uit 2015 – Si tu veux être libre et fort, travaille! Andrée Bonhomme (1905-1982) leven en werk van Hans van Dijk –staat onder het opusnummer 49 een lied met orkestbegeleiding vermeld. De Stichting gaat ervan uit dat het manuscript van de versie voor zang, fluit en piano een schets is die als basis gediend heeft voor de orkestratie. Mogelijk verzorgt Triotique dus zelfs de creatie van La mort des amants.

Franstalig

Wie was Andrée Bonhomme? ‘Vergeet niet dat je mijn naam met twee e’s moet schrijven’, benadrukte ze bij haar laatste interview, uit bezorgdheid dat iemand nog zou twijfelen over haar vrouwelijke identiteit. En niettegenstaande haar Franse naam was ze dus ook Nederlandse, al was ze van huis uit wel Franstalig en ging ze naar een Franstalige school.

Haar voorouders zouden afkomstig geweest zijn uit Frankrijk. Haar biograaf vermoedt dat het ‘protesten/Hugenoten waren die in de 17de eeuw naar het meer tolerante noorden vluchtten, er een nieuw leven begonnen en op den duur overgingen naar het katholicisme’. Via een tussenstop in Oupeye in het prinsbisdom Luik zou de familie in de 18de eeuw in Maastricht belanden, waar ze als handelaars tot de rijkste en meest vooraanstaande families gingen behoren.

Voor Andrées vader Jules Bonhomme liep het echter mis. De mede door hem opgerichte Zuid-Limburgsche Bank ging door malversaties failliet. Toen Andrée acht jaar oud was, belandde haar vader in de gevangenis. En al werd hij vrijgesproken, de vele Maastrichtenaren die hun geld verloren hadden, rekenden hem dat persoonlijk aan. In het bekende koor Mastreechter Staar, waarvan hij secretaris was, was hij niet meer welkom. Pas na een persoonlijke interventie van de burgemeester kon hij zijn werkzaamheden daar hervatten – ook Andrée zou later nog voordeel halen uit die connectie. In zijn eigen familie werd hij eveneens met de nek aangekeken. Om te voorkomen dat hij in de armenzorg zou belanden en de familie nog meer te schande zou zijn, verstrekten ze hem wel een kleine lening. Die kon hij ternauwernood terugbetalen met het bescheiden salaris dat hij vervolgens verdiende op het Belgisch consulaat in Maastricht. 

Nuttige opleiding

Het spreekt voor zich dat een en ander impact heeft gehad op de jonge Andrée. Het geld dat zij later verdiende, gebruikte ze mede om haar ouders te onderhouden. Het hoeft ook niet te verbazen dat vader Bonhomme oordeelde dat zijn dochter een ‘nuttige’ opleiding moest volgen. Hoewel ze als jong meisje al droomde van een carrière in de muziek, moest Andrée ‘een vak leren, waarvan ze later zou kunnen leven’. Ze ging naar de kweekschool en werd onderwijzeres. 

Ondertussen bleef ze wel pianolessen volgen, onder meer bij Maria Gielen, die zelf gestudeerd had aan het conservatorium van Luik. Aan de Maastrichtsche Muziekschool volgde Andrée ook nog andere vakken, onder meer bij Henri Hermans, die beschouwd wordt als haar mentor. Het was evenwel de in Maastricht geboren componist Charles Smulders, docent aan het conservatorium van Luik, die in Andrée een groot talent zag. Mogelijk liet ze hem haar oudst bewaarde werkje zien, Het lied der dennen voor zang en piano, dat ze componeerde rond haar tiende.

Andrée had het geluk dat binnen de muziekschool net een vakopleiding werd opgericht. Anders had ze voor haar vervolmaking naar Aken of Luik moeten gaan. Volgens de biograaf zou dat, nog los van de financiële overwegingen, niet in aanmerking zijn gekomen: Aken was gericht op kerkmuziek, Luik op virtuositeit. Andrées docent, Alphonse Crolla, had net zoals de meeste musici in Maastricht wel in Luik gestudeerd. Bij hem maakte ze kennis met het toenmalige moderne repertoire aan Belgische, Franse en Nederlandse muziek. Tijdens ‘voorspeelavonden’ speelde ze bij voorkeur Franse werken. Later zou een krant haar omschrijven als een ‘Maastrichtse die men tot de Franse sfeer kan rekenen’. Ze werd een van de weinige impressionistische componisten in Nederland.

Oudere mannen

Andrée werd de eerste laureate van de vakopleiding piano aan het Stedelijk Muzieklyceum Maastricht. Er zouden nog vele getuigschriften en diploma’s volgen, waarmee ze uiteindelijk toch weer in het (muziek)onderwijs aan de slag ging. Bijna 40 jaar zou ze als lerares muziektheorie en piano verbonden blijven aan de muziekschool in Heerlen, een stadje 25 km ten oosten van Maastricht waar ze op haar 50ste ook zou gaan wonen. Ze zou er aan de volksuniversiteit ook de druk bijgewoonde cursus ‘Muziek en muziek genieten’ geven.

Aan het Muzieklyceum werd ze smoorverliefd op de violist Jean Oellers, die behalve in Luik ook in Brussel gestudeerd had, bij Eugène Ysaye. Omdat een relatie tussen een leerling en een leraar voor haar vader en directeur Hermans onaanvaardbaar was, werd Oellers gesommeerd het lyceum te verlaten. In haar latere leven zou Andrée nog relaties hebben, maar die waren bij voorbaat gedoemd te mislukken. Volgens haar zus Annie viel ze op oudere mannen, die meestal ook getrouwd waren. ‘Waarschijnlijk als een soort “protest” is Andrée nooit getrouwd geweest: “als ik de man van mijn keuze niet kan krijgen trouw ik helemaal niet”’, zou ze volgens de biograaf geoordeeld hebben. 

(Een soortgelijke reactie zagen we bij de Franse componiste Mel Bonis. ‘Als men mij de liefde verbiedt, ga ik voor het geld’, zou zij gereageerd hebben toen ze van haar ouders niet mocht trouwen met haar studiegenoot en haar een huwelijk voorgesteld werd met een steenrijke weduwnaar met vijf kinderen die 25 jaar ouder was dan zij. Zie: Vrouw aan de piano, p. 130.)

Later verklaarde Andrée dat ze ongehuwd gebleven was omdat ze meende dat haar werk niet te combineren viel ‘met de verwachtingen horend bij een vrouwenrol’ binnen een gezin. ‘Ik heb nog nooit gepoetst’, bekende ze. Na de dood van haar vader woonde ze nog tien jaar samen met de huishoudster die altijd een onmisbare steun was geweest in het ouderlijke gezin – haar moeder had een zwakke gezondheid en was al vroeger overleden. 

Tenger Keltisch blondje

In 1928, op haar 23ste, was Andrée Bonhomme in de Dominicanenkerk tijdens een diploma-uitreiking van de muziekschool soliste in een pianoconcerto van Mozart. Ook drie korte orkeststukjes van haar hand klonken daar toen voor het eerst in het openbaar. Een recensent van het Limburgs Dagblad noemde het ‘knap werk, eenvoudig van makelij en zuiver sfeerscheppend’ van een ‘zeer jeugdige musicienne’. ‘Mej. Bonhomme, tenger Keltisch blondje’ kreeg er een hartelijk applaus en bloemen voor. ‘We verheugen ons dat er door een onzer Limburgsche jonge dames iets gepresteerd wordt. Onze inheemsche meisjes hebben veel goede kwaliteiten, doch aan scheppingspogingen op artistiek gebied gaan ze zich niet te buiten. Op dit punt kunnen ze van haar Hollandsche zusteren iets leeren. Er leeft hier veel muzikaliteit doch tastbare – of juister: hoorbare – resultaten merkt men te weinig. Ieder pogen heeft daarom onze sympathie; we begroeten dus met vreugde de beloften die Andrée Bonhomme ons doet.’

Andrée werd die dag begeleid door het Maastrichts Stedelijk Orkest (MSO) onder leiding van de al genoemde Henri Hermans. Hij bezorgde haar een vaste aanstelling bij het orkest als pianiste en speelster van de celesta en de klavecimbel. Tot dan had het MSO altijd zo weinig mogelijk vrouwen toegelaten omdat die ‘het toch niet lang uithielden’ en een huwelijk sowieso het einde betekende van hun contract. Maar omdat Andrée hoe dan ook van goede komaf was én ze pianoles gaf in vooraanstaande gezinnen zoals dat van de burgemeester en van de gouverneur, rekende men haar in het orkest tot de meer prominente musici.

Kultuurkamer

Toch nam ze, hoewel ze ongehuwd bleef, tijdens de oorlog zelf ontslag uit het orkest. In 1940 had ze al geweigerd de verplichte niet-Joodverklaring te ondertekenen. ‘Ik vind niet alleen de discriminatie van en andere vernederende maatregelen tegen onze Joodse landgenoten verschrikkelijk, voor mij houdt de beschaving hiermee op. Ik heb grote bewondering voor de kunstenaars die het Duitse volk heeft voortgebracht maar voor het Duitse volk zelf niet meer. (…) En dan zitten er geregeld ook nog enkele van die moffen bij onze concerten’, schreef ze aan een oude schoolvriendin.

Twee jaar later werden de muzikanten van het orkest verplicht zich collectief aan te sluiten bij de Nederlandsche Kultuurkamer, een instelling die er kwam op instigatie van de bezetter. De bedoeling was de kunstwereld onder controle te houden en waar nodig te censureren. De toetreding was ook een voorwaarde die het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten het MSO oplegde om het achtste beroepskoor van Nederland te worden. Daarvoor moesten in het gemengd ensemble bovendien alle amateurmusici ontslagen worden, iets waar violist Joseph Stallenberg, die tijdens repetities en concerten het zwarte NSB-uniform droeg, sterk op aandrong.

Slechts vijf orkestleden, onder wie Andrée, weigerden toe te treden tot de Kultuurkamer. Hermans aanvaardde haar ontslag uit het orkest eigenlijk niet en nam haar na de bevrijding opnieuw in dienst. Hij bleek ook steeds haar pensioenpremie te hebben doorbetaald en haar jaren van inactiviteit werden meegeteld als diensttijd. Hijzelf meldde zich ziek toen de omvorming tot exclusief beroepsensemble werd doorgevoerd.

In memoriam

Na de oorlog keerde Andrée Bonhomme voor een seizoen terug naar het MSO, dat opnieuw onder de leiding stond van haar mentor. Bij Hermans’ overlijden in 1947 componeerde ze voor de onthulling van een buste in zijn geboorteplaats Nuth een In memoriam.

Een ander Lamento componeerde ze in 1942 bij het overlijden van haar oud-oom Ferdinand graaf van Avou Dion, bij wie ze in Frankrijk vaak haar vakantie had doorgebracht.

Dit Lamento en het In memoriam Henri Hermans zijn twee van de weinige werken waarvan al een cd-opname gemaakt is. Ze zijn terug te vinden op het volume 7 in de reeks Dutch Cello Sonates, uitgevoerd door Doris Hochscheid (cello) en Frans van Ruth (piano), oprichters van de Stichting Cellosonate Nederland. Eveneens op die cd: de tweedelige Sonatine (1943, opus 86), een werk dat Andrée tijdens een radiouitzending in 1947 een Pièce en forme de sonate noemde – mogelijk was ze van plan geweest een vierdelige sonate te schrijven. Ze componeerde het werk in 1943 waarschijnlijk voor Chrétien Bonfrère, een cellist van het MSO met wie ze clandestiene huisconcerten gaf.

Op een ander huisconcert voerde ze met Jules Dreissen haar Sonate pour violon et piano (1943, opus 88) uit. Dreissen, violist en tweede concertmeester van het MSO, was een van de mannen met wie ze erg close was. Ze vormden een vast duo, dat ook op tournee ging.

Ballet

Tijdens de oorlogsjaren zocht ze voorts afleiding in de Arabische fantasiewereld voor de compositie van de vierdelige liedcyclus Shéhérazade (opus 89). Een eerste versie schreef ze voor zang en piano (1944), een jaar later gevolgd door een versie voor zang en orkest.

Een groot orkestwerk moest het uit 20 delen bestaande ballet Xanthi worden. Ze droeg het op aan haar achternicht jonkvrouwe Noëlle van der Maesen de Sombreff (1915-2001), die onder de naam ‘Noëlle de Mosa’ grote furore maakte als balletdanseres. De naar verluidt beeldschone vrouw week tijdens een tournee in de oorlogsjaren uit naar Argentinië en later naar New York – en bleef in het ongewisse over dat ballet. Het werk bleef ook onvoltooid. Henri Hermans zou het MSO slechts fragmenten laten uitvoeren. De KRO was bereid een uitvoering door het Utrechts Stedelijk Orkest o.l.v. Willem van Otterlo op te nemen, maar een uitzending zou er nooit gekomen zijn. In 2005 is het werk opgenomen door het Maastrichtse Symfonieorkest Avanti voor de (niet meer te vinden) cd Andrée Bonhomme, een ontmoeting ter gelegenheid van het honderdste geboortejaar van de componiste.

Darius Milhaud

Componeren deed Andrée zoals gezegd al sinds haar tiende. Na haar eindexamen compositie legde ze enkele van haar partituren voor aan Darius Milhaud. Andrée maakte kennis met de Franse componist toen hij in Maastricht was naar aanleiding van de uitvoering van zijn Psaume 123 door de Mastreechter Staar. Aan haar vader, secretaris van het koor, schreef hij: ‘Vertel mevrouw uw dochter dat ik heel blij ben dat ze serieus met contrapunt bezig is. Ik sta altijd tot haar beschikking om haar te doen werken, wanneer ze maar wil. Het belangrijkste is dat ze heel regelmatig aan haar contrapunt werkt, en dat ze zo veel mogelijk blijft componeren. Ze is zeer begaafd en de techniek moet haar talenten goed in evenwicht kunnen brengen.’

Van 1930 tot 1939 trok Andrée zowat maandelijks, van vrijdagavond tot zondag, naar Parijs en Aix-en-Provence om lessen te volgen bij Milhaud. Hij was een strenge leermeester, maar hij stimuleerde haar ook geen ‘kopie van Milhaud’ te worden en een eigen muzikale stijl te ontwikkelen.

Regeringsopdracht

In 1955 kreeg ze – ‘als enige vrouw’ – nog wel een regeringsopdracht om vier liederen met orkestbegeleiding te schrijven. Die liedcyclus Quatre poèmes de Tristan Klingsor werd echter nooit uitgevoerd. 

Een jaar later werd ze uitgenodigd om deel te nemen aan een compositiewedstrijd uitgeschreven door de National Council of Women of the United States. Onder het pseudoniem Ginette Redane stuurde ze een koorwerk in met de titel Receuillement op een tekst van Baudelaire in. Ze won er de tweede prijs mee: een eervolle vermelding. Het werk zou in haar afwezigheid zijn uitgevoerd op een galaconcert in New York.

Andrée Bonhomme werkend aan de Triptique pour orchestre in 1958.

In 1958 kreeg ze bij het 75-jarig bestaan van het Maastrichts Stedelijk Orkest een laatste compositieopdracht. De toenmalige dirigent, André Rieu (senior), was echter weinig enthousiast over haar Triptique pour orchestre en nam het werk na enkele ‘beleefdheidsuitvoeringen’ niet meer op het repertoire. Nochtans zou het stuk volgens recensenten ‘zeer gunstig door het publiek beoordeeld’ zijn. Het zou ‘de compositorische begaafdheid van zijn maakster duidelijk bevestigd’ hebben. ‘Vrouwelijk, in de zin van lyrisch of behaagzuchtig is deze muziek geenszins; integendeel, de thematiek is gedurfd en streng gebonden aan een twaalftonenrij. Zonder de dodecafonie (twaalftonensysteem) van Schönberg aan te hangen (…) wordt door de componiste een muzikaal verantwoorde en boeiende atonale toonkunst bedreven. Beknoptheid en klankkleur-gevoel maken het aanhoren van deze orkestmuziek zelfs bij het eerste aanhoren van deze orkestmuziek tot ’n voldoening-wekkende aangelegenheid.’ We kunnen het niet beoordelen, want ook van dit werk bestaat nog geen opname.

Brandende sigaret

Het einde van het seizoen 1959-1960 betekende het einde van haar carrière als componiste en pianiste. Op 1 december 1970 bereikte ze de pensioengerechtigde leeftijd, al bleef ze op uitdrukkelijk verzoek van de directeur nog twee jaar langer lesgeven in Heerlen.

In 1972 werd ze getroffen door een hersenbloeding, met een ziekenhuisopname en een lange revalidatie tot gevolg. Een afscheidsviering in de muziekschool kon ze niet bijwonen. De minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk verleende haar een jaarlijkse toelage van 2.500 gulden ‘als blijk van waardering voor uw verdiensten voor het Nederlandse muziekleven’.

Daarna werd het stil rond Andrée. Ze had nergens meer zin in. ‘De bron is opgedroogd’, had ze eerder al tegen haar zus gezegd toen ze vaststelde hoe moeilijk het afwerken van de Triptique pour orchestre haar viel. Ze werd ook steeds meer hulpbehoevend. In 1979 verhuisde ze naar een rusthuis. Op een avond viel Andrée, die twee pakjes sigaretten per dag rookte, met een brandende sigaret in slaap in haar zetel. Met zware brandwonden werd ze in allerijl naar het ziekenhuis gebracht, waar ze enkele dagen later, op 1 maart 1982, overleed. Ze werd 76 jaar.

Op haar grafsteen op de rooms-katholieke begraafplaats in Maastricht staat haar lijfspreuk: Si tu vieux être libre et fort… travaille! 

In 2015 is ter nagedachtenis aan haar 110de geboortedag een plaquette onthuld bij haar ouderlijk huis in de Alexander Battalaan 1 in Maastricht. De door haar zus Annie Harmes-Bonhomme en enkele familieleden in 1996 opgerichte Stichting Andrée Bonhomme beheert haar nalatenschap, digitaliseerde ondertussen al haar partituren en hoopt via uitvoeringen en opnames een zo groot mogelijk publiek kennis te laten maken met Andrées composities. 

Waardering

In het lange en laatste gesprek dat de componiste in 1974 had met een journaliste van het Limburgs Dagblad  voor de rubriek Vrouw apart, blikte ze terug op haar leven. Soms zat ze ‘boordevol muziek’, vertelde ze, ‘maar dan moest ik op school me nog uren bezighouden met de leerlingen. Je moet niet denken dat ik niet graag les gaf hoor. Gelukkig kon ik mijn invallen altijd goed vasthouden, tenminste tot ik ze op papier had staan.’

‘Ik heb altijd mijn eigen weg gegaan. Ik heb me nooit laten beïnvloeden’, vond ze. Wel had ze uitgesproken meningen. ‘Vroeger was ik veel meer geneigd er alles uit te flappen, daarvan heb ik de terugslag ondervonden.’ Biograaf Hans van Dijk haalt een anekdote aan uit de tijd dat ze lid was van de commissie Muziekonderwijs. Toen de voorzitter haar tijdens een vergadering gevraagd werd: ‘Juffrouw Bonhomme, wilt u even koffie zetten?’, antwoordde ze resoluut: ‘Nee!’ 

Of ze als man meer waardering ondervonden zou hebben, wilde de journaliste van het Limburgs Dagblad nog weten. Dat geloofde ze niet, antwoordde ze bedachtzaam. ‘Er is in dit vak grote jaloezie, maar ik heb steeds goede kritieken gehad en veel opdrachten gekregen. Mijn werk wordt geregeld uitgevoerd. Waardering is prettig maar niet nodig. Het plezier van het maken is groot genoeg. Waardering’, ze maakt een “laisser aller”-gebaar met haar schouder. ‘Van de honderd die luisteren mag je blij zijn als drie er wat van begrijpen. Ik hoorde tijdens de pauze van een Brucknerconcert twee deftig uitgedoste dames tegen elkaar zeggen: “Het koper was wel prachtig, hè.” “Ja”, zei de ander: “het blonk zo mooi!”’

___________________