Als vrouw aan de piano kreeg ik na afloop van de Koningin Elisabethwedstrijd hier en daar vragen wat ik vond van de uitslag, en dan natuurlijk vooral van de afwezigheid van vrouwen bij de eerste zes laureaten. Wel… Wat moet ik daar nu op zeggen? Triest, natuurlijk. Ik probeer één lichtpuntje te zien.

Geen vrouwen bij de eerste zes finalisten van de Koningin Elisabethwedstrijd? Ik voorvoelde het eerlijk gezegd vrij snel. Nog voor de eerste zes waren afgeroepen, zei ik het met grote zekerheid en verbijstering aan Dirk: je zult het zien, geen enkele vrouw erbij! En hoezeer ik het die zes knappe jongemannen ook gun, hoezeer ik hun verdienste erken en hun ereplaats respecteer, het gaf een zeer ongemakkelijk gevoel dat nog steeds nazindert.
Wat moet ik daar nu op zeggen? Triest, natuurlijk. Het voelt andermaal zo ‘onrechtvaardig’, ‘niet te rechtvaardigen’. Maar bij een dergelijk oordeel geef je eigenlijk ook aan dat er een verklaring, een ‘schuldige’ moet zijn. Maar wie of wat dan?
Waren de mannelijke kandidaten nu echt beter? Of was het toeval? Hadden de vrouwen gewoon pech? Was het puntenverschil zeer minimaal en was het dus een dubbeltje op zijn kant? De stemming is geheim, we zullen het nooit weten. Trouwens, de rangschikking is ook maar het resultaat van een som.
Feit is dat van de 22 piano-edities er nog maar twee gewonnen zijn door een vrouw: Jekaterina Novitskaja (1968) en Anna Vinnitskaja (2007).
Feit is ook dat de vrouwelijke kandidates met hun vijven sowieso al in de minderheid waren in de finale. Ook daar natuurlijk: hoe kwam dat? Anderzijds: dát er vijf in de finale zaten, getuigt net van hun sterkte en doorzettingskracht, want bij de inschrijving en in de eerste ronde zijn ze altijd al veruit in de minderheid geweest. Maar toch blijven de hoogste prijzen voor hen dus buiten bereik.
Stormachtige negentiende-eeuwse pianoconcerti
Ik ben zeker niet de enige noch de eerste die haar hersenen breekt over de prestaties van vrouwen in wedstrijden. In Women and the Piano, het boek met de merkwaardig gelijkluidende titel én dezelfde cover als mijn eigen boek Vrouw aan de piano, stond Susan Tomes er ook bij stil. Ik citeer gemakkelijkheidshalve nu even uit mijn eigen recensie:
Tomes staat in haar nabeschouwing ook stil bij de hedendaagse pianopraktijk, met masterclasses (doorgaans gegeven door mannen) en gerenommeerde internationale wedstrijden. Hoewel sommige van die concoursen opgericht zijn door vrouwelijke pianistes, zoals de Clara Haskil-wedstrijd in Zwitserland, worden ze opvallend vaak gewonnen door mannen. Tomes herinnert zich haar verontwaardiging als jong meisje toen in 1966 niet de favoriete Viktoria Postnikova maar haar mannelijke concurrent Rafael Orozco de Leeds Piano Competition won. Haar pianolerares gaf haar toen als verklaring dat het ‘logisch was dat een jury een man als winnaar verkoos omdat die waarschijnlijk vrijer zou zijn van gezinsverantwoordelijkheden en daardoor beter in staat zou zijn om op aanbiedingen in te gaan’. Tomes, die inmiddels al herhaaldelijk in jury’s zetelde, stelde ook vast dat vrouwen daarin in de minderheid zijn en zich soms buitengesloten voelen, wat van invloed kan zijn op het uiteindelijke verdict. (…)
Misschien heeft het ermee te maken dat het bij dergelijke wedstrijden toch vaak draait om kracht en snelheid, oppert Tomes. ‘Pianoconcoursen lijken meer op eindejaarsexamens – die, zoals we weten van onderwijskundigen, inspelen op de sterke punten van jongens – dan op permanente evaluatie, die inspeelt op de kracht van meisjes.’ Voorts werd het merendeel van het wedstrijdrepertoire gecomponeerd door mannen, die vaak mannelijke uitvoerders in gedachten hadden. ‘De stukken die de grootste indruk op het publiek maken, zijn doorgaans de stormachtige negentiende-eeuwse pianoconcerti, waarvoor grote handen en een sterke lichaamsbouw een voordeel zijn.’ Jonge vrouwen, die doorgaans nog altijd kleinere handen hebben, laten zich daar weliswaar steeds minder door afschrikken. En hoe dan ook zijn er uitzonderingen: Martha Argerich won verscheidene eerste prijzen, Daniel Barenboim heeft notoir kleine handen, Clara Schumann had opvallend grote handen. Maar dat blijven dus uitzonderingen.
Karaktervol
In hoeverre gaat deze analyse op voor de jongste editie van de Koningin Elisabethwedstrijd?
In ieder geval kan je van de finalistes niet zeggen dat ze niet krachtig speelden. Ook zij waagden zich aan de bravourestukken van Rachmaninov en Prokofiev. En hoe!
Denk aan de Chinese Jiaxin Min, die algemeen zeer positieve kritieken kreeg, en door velen getipt werd voor een plaats bij de eerste zes. Niet dus.
Mijn persoonlijke favoriete was de Frans-Oekraïense Mirabelle Kajenjeri, wier uitvoering van de ‘Appassionata’ van Beethoven in de halve finale ik subliem vond. Erg doorleefd. Tijdens haar recital was ik aan het werk op mijn laptop, maar ik stopte en luisterde en keek in stille bewondering. En dan haar finale met het derde concerto van Prokofiev, ook zeer karaktervol gebracht. Evenwel voor sommige commentatoren té. Te ‘mannelijk’ misschien, voor een vrouw?… Ze kreeg de kritiek dat ze in haar verbluffende voortvarendheid het orkest kwijt was. Je kunt ook zeggen dat het het orkest en zijn dirigent waren die haar kwijt waren.
Ten slotte telde de jury van deze editie zeker ook vrouwelijke leden, zij het dat ze ook daar in de minderheid waren. Stemden zij anders? Woog hun stem minder zwaar in de (geheime) stemming? We weten het niet, maar ik zou het wel graag weten, onder meer van de zeldzame prijswinnares Anna Vinitskaja, die nu in de jury zat. Trouwens ook van hun mannelijke collega’s zou ik wel eens willen vernemen hoe ze stemden en waarom het rekensommetje volgens hen uitkwam bij zes jongemannen.
Lichtpuntje
Iemand liet me weten dat ze niet had kunnen genieten van deze editie. ‘Ik vroeg me telkens af: is dit een marathon, waarbij die ene seconde sneller ertoe doet? Misschien klinkt dit ouderwets, maar voor mij moet muziek wel ontroeren en het mooiste in de mens en de muziek laten zien, als een kunstwerk.’ En, zo vroeg ze me, als men vindt dat men ‘persoonlijkheid’ moet hebben om het te maken in zo’n wedstrijd, zoals een commentator oordeelde op de radio, ‘wat is persoonlijkheid als het erom gaat de mooiste muziek ter wereld te spelen?’
Ook daar ken ik het antwoord niet op…
Misschien toch één lichtpuntje, één stapje vooruit: het flagrante onevenwicht is deze keer niet onopgemerkt (*) gebleven. Er heerst niet alleen verbazing, zelfs ook enige gêne. Kan dat het begin zijn van een kentering?
__________________
• Dat het niet onopgemerkt gebleven is, blijkt onder meer ook uit de opiniebijdrage van Jan Van de Borre en de analyse van Sofie Taes, beide in De Standaard.