Blog Image

Blog

Van Nadia naar Philip, leven in muziek

Notities Posted on 13 juni 2018 15:52

Mijn leven aan de piano heeft de jongste tijd voornamelijk in het teken gestaan van Nadia Boulanger. In de klas Instrumentaal Ensemble aan de muziekacademie ben ik enkele maanden geleden met celliste Liesbeth het eerste deel van Boulangers Trois pièces beginnen in te studeren. Toen Liesbeth haar pols brak, kreeg ik Sophie als compagnon. Met haar begon ik ook aan het tweede deel en ik begeleidde haar onlangs bij haar examen. Intussen heb ik voor de twee delen nog een derde medespeelster: voor het eerst speel ik samen met Kathleen, de oudste dochter van mijn zus.

Dit werk van Nadia Boulanger (1887-1979) was voor mij de aanleiding om me nog meer te verdiepen in haar lange leven dan ik al deed voor mijn boek. In Vrouw aan de piano was ik iets meer geïnteresseerd in Lili Boulanger (1893-1918), haar jong gestorven zus. Ik speelde toen ook werk van Lili, niet van Nadia. Nadia zag zichzelf toch niet als componiste? Na het overlijden van haar jongere zus stopte ze met componeren en verwierf ze wereldwijd vermaardheid als muziekpedagoge. Hoewel ze meegedongen had voor de prestigieuze Prix de Rome, noemde ze haar eigen composities later ‘nutteloos’ en een ‘blijk van onbekwaamheid’. Uitvoeringen moedigde ze nooit meer aan.

World premiere recording

Op de cd In Memoriam Lili Boulanger maakte ik wel kennis met een vijftal korte werken van Nadia, waaronder het eerste en het derde deel van de Trois pièces. Maar die waren, toen ik mijn boek schreef, om de een of andere reden niet blijven ‘hangen’. Misschien ook omdat ik toen vooral werk zocht voor piano solo.

Net toen ik gevraagd werd om in de muziekacademie Liesbeth te begeleiden, hoorde ik in Klara Late Night stukken uit Behind the Counter with Max Richter, een compilatie van zeer gevarieerde werken samengesteld door de Duitse componist (1966). Toen keek ik wél op. Alleen al dat ene werkje, het eerste deel uit de Trois pièces van Nadia, hier in een vinnigere uitvoering, deed me de dubbel-cd kopen. En ik ging verder op zoek naar haar composities. Bleek dat in het voorjaar van 2017 nóg een dubbel-cd was uitgekomen met zowaar ‘world premiere recordings’ van Nadia.

Verwarrend

Op die dubbel-cd, Mademoiselle – Première Audience, met Unknown Music of Nadia Boulanger, hoorde ik de Trois Pièces voor het eerst alledrie samen. Of dat Nadia’s bedoeling was, is overigens maar de vraag. Niet alleen had Nadia, zoals gezegd, geen hoge pet op van haar eigen composities, de samenstelling van het werk blijft toch wat verwarrend.

In het cd-boekje bij Mademoiselle – Première Audience luidt het dat ze de drie delen 1. Moderé, 2. Sans vitesse et à l’aise en 3. Vite et nerveusement rythmé componeerde in 1914. De eerste twee zijn herwerkingen van vrij virtuoze orgelwerken uit 1911: Improvisation en Petit canon, eveneens te horen op de dubbel-cd.

IMSLP, de onlinebibliotheek voor partituren, vermeldt als ontstaansjaar van de cello-pianowerken 1914, en de eerste publicatie in 1915 bij Heugel in Parijs. Nadia’s biografe Léonie Rosenstiel schrijft echter in Nadia Boulanger – A Life in Music (1992) dat de orgelwerken in opdracht van een uitgever gecomponeerd zijn in 1913 en dat de herwerkingen voor piano-cello in juli 1914 verschenen zijn bij een andere uitgever, Heugel. Volgens het cd-boekje dan weer zijn ze gepubliceerd in 1919 en heeft de componiste later bovendien het tweede deel (Sans vitesse et à l’aise in de pianoversie, Petit canon in de orgelversie) weggelaten en het werk herdoopt als Diptique.

Dreigende oorlog

Misschien allemaal niet zo belangrijk om de Trois pièces te kunnen waarderen. Tenzij dan dat het interessant kan zijn het ontstaan van de drie stukken te plaatsen tegen de achtergrond van een (dreigende) wereldoorlog.

Het eerste deel van de Trois pièces is vrij somber, maar eindigt toch op een vrij optimistische noot. Voor de cello is het met vijf mollen en het hoge register absoluut geen evident werk, zuchten mijn medespeelsters. Het makkelijkere canonische tweede deel dat doe denken aan een koraal stemt melancholisch en heeft tegelijk iets bezwerends. Aan het derde, snellere deel waagt geen van mijn cellistes zich voorlopig – en ik trouwens ook niet. Het is onverwacht levendig, vrolijk zelfs en ietwat nerveus. Toch wat atypisch in Nadia’s oeuvre, en dus ook wat bevreemdend zo vlak voor de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog.

Maar in het rustige Gargenville, het plaatsje ten noordwesten van Parijs waar Nadia haar leven lang in Les maisonettes generaties componisten opgeleid heeft, was alles toen nog peis en vree. Met de zieke Lili, in 1913 de eerste vrouwelijke winnares van de Prix de Rome, leek het wat beter te gaan, Nadia begon de erkenning te krijgen waar ze al lang naar zocht en de royalty’s die ze opstreek, droegen in al hun bescheidenheid bij aan het gezinsbudget van de moeder-weduwe en haar twee dochters. Nauwelijks een maand later, in augustus 1914, maakte de uitbraak van de vijandigheden een einde aan de idylle.

Eén zingende lijn

Terwijl ik de werken instudeer, probeer ik de les voor ogen te houden die Nadia haar studenten inpeperde: het is van belang de opbouw van een werk te begrijpen en één zingende lijn te creëren. ‘Muziek is een manier om de stilte te vullen’, zo citeert Léonie Rosenstiel haar. ‘Wat doorgaans ontbreekt in een uitvoering is de vestiging van een omvattende structuur, wat misschien wel het meest essentiële is. Daarom: vind de grote, architecturale elementen, geef ze hun rechtmatige belang, en zie de harmonische beweging.’ Niet simpel in een zo fragiel werk.

De stevige biografie van Léonie Rosenstiel lezen is tegelijk tientallen namen uit het twintigste-eeuwse muziekleven ontmoeten. Om er maar enkele van de bekendere te noemen: haar Russisch-Franse collega-pedagoog en componist Igor Stravinsky, de Franse componist Darius Milhaud, en vooral de ontelbare Amerikaanse studenten van wie er een pak uitgroeide tot wereldvermaarde componisten, zoals Aaron Copland, Elliott Carter en Leonard Bernstein.

Ook amateurs moedigde ze haar leven lang aan, want zij vormden in haar ogen het ware publiek voor goede muziek. ‘Het is deze kleine minderheid die onontbeerlijk is voor creatieve musici’, zei ze in The New York Times. Ook met de vorming van talloze onbekend gebleven leerkrachten drukte de legendarische Parisienne een onuitwisbare stempel op het Amerikaanse muziekleven.


Tussen intimiderend en angstaanjagend

Wie ik tot mijn verwondering niet ben tegengekomen in Rosenstiels biografie is Philip Glass. De eerste keer dat ik van Nadia Boulanger hoorde was nochtans in een documentaire over Glass (1937). Dan maar diens autobiografie erbij genomen. Woorden zonder muziek – Een leven in de muziek, een verjaardagscadeau van Dirk, ligt al even aan te schuiven, maar door mijn allesoverheersende focus op componerende vrouwen heeft dit boek nog geen kans gekregen. Af en toe lees ik er wel een hoofdstuk in, zoals toen ik afgelopen februari naar Glass’ opera Satyagraha in de English National Opera in Londen ging. (In het najaar ook te zien in Opera Vlaanderen. Niet te missen!)

Nu sla ik er de vele pagina’s op na waar volgens het register mademoiselle Boulanger op figureert. Glass noemt haar onder meer ‘een fantastische lerares’, ’een van de markantste mensen die ik ooit heb ontmoet’, ‘een krachtige muzikale persoonlijkheid die het midden hield tussen intimiderend en angstaanjagend’. In de meer dan twee jaar dat Nadia hem in Parijs onder haar hoede had, onderwees ze hem uitsluitend en eindeloos in ‘basale muzikale techniek’, nooit in compositie. Ze had zoveel respect voor componisten en hun beroep dat ze hun geen advies over hun composities durfde te geven, bekende ze hem. ‘Ze was bang dat ze hun misschien per ongeluk verkeerd advies gaf of hen anderszins zou ontmoedigen.’ Maar, schrijft Glass stellig, ‘sinds mijn studie bij haar heb ik geen noot geschreven die niet door haar was beïnvloed’.

Dat laatste mag misschien verbazen. Want zo ‘conservatief’ ze in haar pedagogie was, zo vernieuwend zou Glass’ stijl worden. Maar het was precies in de doorgedreven kennis van de klassieken dat ze een voorwaarde zag voor vernieuwing. Je moest eerst de basis kennen om er dan van af te kunnen wijken.

Tegelijk had ze een zeer goed oog voor wie het ver zou schoppen – ook al zou ze de betrokkene dat nooit openlijk zeggen. In zijn studietijd was Glass ervan overtuigd dat zijn lerares hem ‘als een hopeloos geval beschouwde dat alleen gered kon worden met een gigantische hoeveelheid hard werk’. Pas eind jaren negentig kwam hij erachter dat Nadia een aanbevelingsbrief had geschreven toen hij – vergeefs – zijn Amerikaanse studiebeurs had proberen te verlengen.

‘Ik heb met Mr Glass aan muziektechniek gewerkt’, schreef ze. ‘Ik heb de indruk dat hij een heel bijzonder persoon is en ik denk dat hij ooit iets heel belangrijks zal doen in de wereld van de muziek.’ Hoezeer had de oude dame het bij het rechte eind.

_____

Meer info in de twee lezenswaardige (auto)biografieën. Let op de gelijklopende ondertitels…

Léonie Rosenstiel: Nadia Boulanger – A life in Music, New York & London, W.W. Norton & Company, 1982

Philip Glass: Woorden zonder muziek – Een leven in de muziek, Hollands Diep, 2015 (oorspronkelijke titel: Word Without Music – A Memoir, W.W. Norton, 2015)

Sophie De Mulder en ik spelen de eerste twee delen van Trois pièces op de open dag van muziekacademie MA’GO, op zaterdag 23 juni. Vier dagen later speel ik ze opnieuw, maar dan met Kathleen Schelfhout op een huiskamerconcert van Scarabee. Op de open dag spelen Axelle Kennes en ik onder de noemer ‘Van vrouwen, door vrouwen, mannen hartelijk welkom’ ook nog een viertal andere werken van vrouwelijke componistes. Iedereen welkom dus.



Cherchez la femme (1)

Notities Posted on 17 mei 2018 20:53

De jaarlijkse klus is geklaard, mijn concertprogramma voor volgend seizoen zit in elkaar. Oef. Elk jaar is het toch weer een paar uur doorbijten om de Singelpocket en andere programmabrochures door te pluizen op zoek naar die niet te missen parels.

Het selecteren begint traditioneel met een oplijsting van zowat alles waar mijn interesse naar uit gaat. Tot nog toe gebeurde dat op papier, dit jaar voor het eerst in een Google-spreadsheet. Het voordeel? Het blad is nooit te klein, er valt altijd wel iets chronologisch tussen te voegen, ik kan de links naar de website toevoegen, en als de uiteindelijke keuze gemaakt is, die ook makkelijk overzetten naar mijn elektronische agenda. Eveneens handig: afstemmen met broers en zussen in één en hetzelfde document. Jazeker, het houdt wat in, zo’n culturele planning.

Maar laat ik het vooral hebben over de inhoud. Waar ben ik volgende seizoen te vinden? Een enkele keer in de Koningin Elisabethzaal of in een van onze drie opera’s, in de Bijloke of het Concertgebouw Brugge, maar vooral in deSingel. Wat een onuitputtelijk aanbod toch elk jaar weer, zo dicht bij de deur.

Al jaren ben ik gefocust op kamermuziek, met af en toe een uitstapje naar orkestraal werk. In eerste instantie leverde dat voor volgend seizoen een lijst van niet minder dan 70 concerten en voorstellingen op. Daar moest en zou in geschrapt worden. Niet zozeer met het oog op de portemonnee, wel om te voorkomen dat het verzadigingspunt nu echt bereikt wordt. Het punt waarop ik samen met Bach zou zeggen: Ich habe genug. Wat een heerlijke cantate, echt! Maar op een gegeven moment mag het wel eens wat anders zijn dan altijd maar weer Bach op het concertpodium. Of Mozart, Beethoven, Chopin, Mendelssohn (Felix), Schumann (Robert), Brahms.

Verraad

Niets tegen die heren en hun terecht bejubelde oeuvre, maar kennen we dat inmiddels niet stilaan van buiten? Ik heb steeds minder behoefte aan de zoveelste uitvoering van pakweg de viool- of cellosonates van Beethoven, zelfs als ze, zoals volgend seizoen in deSingel, gespeeld worden door klasbakken als Isabelle Faust, Jean-Guihen Queyras en Alexander Melnikov. Ik weet het, dit is vloeken in de kerk – ik voel het zelf ook aan als verraad. Verraad aan steengoede componisten en dito uitvoerders.

Toch is dit willens nillens mijn criterium geworden bij de selectie voor mijn concertseizoen: krijg ik iets nieuws te horen?

Wolfgang Rihm (1952) bijvoorbeeld, daar wil ik volgend seizoen wel eens nader kennis mee maken. Of het zelden gehoorde pianokwintet van Edward Elgar, of dat van Mark-Anthony Turnage (1960), of Erich Korngolds suite voor piano linkerhand, drie werken gebracht door het Louisiana Boathouse Ensemble, niet toevallig een van die (te) zeldzame ensembles die zich toeleggen op nieuwe en minder bekende muziek.

Speld in een hooiberg

Voor wie de begane paden wil verlaten, blijft er dus zeker nog wel wat te ontdekken in het overvloedige concertaanbod. Maar – en nu komt de maar die u van mij kan verwachten – naar vrouwelijke componistes blijft het zoeken als naar een speld in een hooiberg.

Slecht tijdens één concert in deSingel krijgen we 19de-eeuwse componistes te horen. Sopraan Christiane Karg en pianist Malcolm Martineau brengen Ausgewählte Lieder van Clara Schumann, Fanny Mendelssohn, Marie Hinrichs en Josephine Lang. Ik ben niet uitermate zot van zang, maar daar kijk ik dus toch naar uit – ook al moeten de dames de helft van het programma delen met Robert Schumann.

In een ander liedprogramma, De allegorie van het verlangen met Zefira Torna en het Vocalconsort Berlin, spotte ik Hildegard von Bingen (1098-1179), de Duitse abdis en mystica die bekend staat als de eerste vrouwelijke componiste uit de geschiedenis van de klassiek. En dan hebben we het zowat gehad wat oude(re) muziek betreft.

Annelies, Sofia en… B-A-C-H

Wat hedendaagse componistes betreft, duikt al iets makkelijker een naam op. Zo kunnen we kennismaken met een werk van de Litouwse Raminta Serksnyte (1975). Van leeftijdsgenote Annelies Van Parys staat zelfs een wereldcreatie op het programma, Requiem. Vanaf september is deze Vlaamse overigens seizoenscomponiste in het Concertgebouw Brugge.

In deSingel krijgt één vrouwelijke hedendaagse componiste een dag lang de volle aandacht. In de reeks Mijlpalen van de 20ste eeuw staat een hommage aan Sofia Goebajdoelina (1931) op het programma. De Russische zal er in Antwerpen ook zelf bij zijn en geïnterviewd worden door Reinbert de Leeuw. Sofia Goebajdoelina is een van die componistes die ik in Vrouw aan de piano helaas niet meer heb kunnen bespreken. Ik kijk ernaar uit om dat in februari 2019 goed te maken.

Maar kijk! Bach zal die dag toch ook weer van de partij zijn. Hoewel Sofia Goebajdoelina een indrukwekkend oeuvre heeft waarmee ze moeiteloos een hele dag zou kunnen vullen, stond ze er naar verluidt op ook Bach te programmeren op ‘haar’ dag. ’s Avonds krijgen we van haar Reflections on the theme B-A-C-H te horen, evenals een meditatie op het koraal Vor Deinen Thron tret’ ich hiermit, BWV668. Die wilde ze graag confronteren met werk van de meester himself.

Chloë Herteleer, programmatrice van deSingel, wees me er in een interview voor mijn boek op hoe moeilijk het toch is concertgangers warm te krijgen voor onbekende componisten, laat staan voor hedendaagse, laat staan voor vrouwelijke. Dat Johann Sebastian dan maar een lokker mag zijn voor Sofia. O wee als de verstokte Bach-fanaten verstek laten gaan op 9-2-2019.

(In een volgende notitie trek ik naar Brugge. Daar doet het Festival van Vlaanderen tijdens het tiendaagse MAfestival in augustus op een weloverwogen manier aan Chechez la femme.)

Illustratie: Uit mijn Bach-fotoalbum, mei 2010. Ergens in zijn geboortestad Eisenach, Bach dus maar niet Bach. © vj



Een rustige nacht met Henriëtte

Notities Posted on 15 april 2018 00:01

De recensent van het Nederlands Dagblad betreurde dat Vrouw aan de piano geen aandacht besteedt aan Nederlandse componistes. Die vaststelling klopt. Henriëtte Bosmans wordt in mijn boek enkel vernoemd, in een lijstje van componistes in wie ik me nog graag had willen verdiepen maar waarvoor een jaar helaas te kort was. Bovendien heb ik me bij het schrijven van mijn boek beperkt tot de componistes van wie ik op dat moment ook een werk speelde.

Om mijn nog lang niet volbrachte zoektocht naar vergeten componistes voort te kunnen zetten, begon ik na het afronden van mijn boek daarom ook met deze ‘notities’. En welke ‘nieuwe’ componiste kruiste als eerste mijn pad? Toevallig of niet de Nederlandse Henriëtte Bosmans. Tot mijn groot plezier bracht mijn medespeelster in de muziekacademie enkele weken geleden een werk van deze 20ste-eeuwse componiste mee: Nuit calme, het tweede deel uit Trois impressions, een duo voor piano en cello.

Deze weken kleuren Nederlands. Eind maart verschenen in diverse Nederlandse kranten besprekingen van Vrouw aan de piano, in de paasvakantie trok ik een dagje naar Rotterdam voor een opname voor het radioprogramma 4 De Middag op NPO4 (vanaf maandag 16 april vijf dagen lang te horen om 14.30 uur), en Dirk en ik genoten enkele dagen in Nederlands Limburg van het groen en de rust. Een perfecte omkadering dus om me te verdiepen in Zonder muziek is het leven onnodig, Bosmans’ biografie door Helen Metzelaar, waar ik tijdens een vorige vakantie in Nederland ook al eens aan begonnen was. Met als resultaat nu een wat langere notitie over ‘Nederlands meest begaafde onder de vrouwelijke componisten’.

Henriëtte Bosmans in 1917. (foto Jacob Merkelbach)

Trois impressions

Al van in haar jonge jaren stond voor Henriëtte Bosmans (1895-1952), dochter van twee beroepsmusici, alles in het teken van de muziek. In het statige burgerhuis van haar ouders in Amsterdam kwamen Edvard Grieg, Joseph Joachim, Julius Röntgen en andere beroemde musici over de vloer.

Haar vroegste composities pasten in de Duits-romantische traditie. Daarin kwam pas verandering toen ze in de leer ging bij haar buurman Willem Pijper, die haar uitdaagde mee met haar tijd te zijn. Volgens deze gerespecteerde maar geduchte docent compositie aan het Amsterdamse conservatorium had Henriëtte ‘zich tot dusverre nog niet ernstig beziggehouden met de problemen van onzen (dat is: uw en haar) tijd’. ‘Haar muziekbesef bleef te zeer gekoppeld aan een, in haar jeugd gefixeerd, muziekgevoel. En dat is haar kracht, tot en met gisteren, haar zwakheid voor de toekomst. Want geen jong componist – en zeker niet een jong componiste met het mooie talent, het door-en-door betrouwbare muziekgevoel van Henriëtte Bosmans – kan zich doof houden voor de veranderingen die Debussy, Strawinsky en Schoenberg, gedurende de laatste twintig jaren hebben aangebracht in het algehele aspect van de wereld der klanken.’

Een van de eerste werken waarin haar nieuwe stijl tot uiting komt, is Trois impressions (ca. 1926), dat bestaat uit Cortège, Nuit calme en En Espagne. Niet alleen de titel is Frans, ook het werk zelf heeft een Franse, impressionistische toets. Debussyaans is ook haar bij leven en welzijn vaak uitgevoerde Concertino voor piano en orkest, waarmee ze in 1929 deelnam aan het festival van de International Society for Contemporary Music (ISCM) in Genève.

Hommage aan haar vader

Henriëtte heeft vrij veel voor cello gecomponeerd, waaronder voorts ook nog een beklijvende Sonate voor piano en cello (1919) en Poème voor cello en orkest (1922-23). In haar voorliefde voor dit instrument ziet men een hommage aan haar vader die ze eigenlijk nooit gekend heeft. Henri Bosmans, solocellist bij het Concertgebouworkest in Amsterdam, overleed toen Henriëtte één jaar oud was. Zijn cello stond jarenlang in het midden van Henriëttes kamer, ‘een groote met koperen spijkertjes afgezette kist’. In recensies van haar cellowerken werd vaak verwezen naar haar vader: ‘Zij, de dochter van een der beste cellomeesters die wij ooit gehad hebben, zij weet hoe men voor het instrument moet schrijven.’ In een interview verklaarde Henriëtte later dat ze meer van de cello hield dan van haar eigen instrument, de piano.

Pianospelen leerde ze van haar moeder, Sara Benedictus, die er na de dood van haar man helemaal alleen voor stond in de opvoeding van hun dochtertje ‘Jettie’. Sara was hoofddocente piano aan het Amsterdamse conservatorium en bleef tot haar 73ste lesgeven. Ook haar eigen dochter heeft ze opgeleid tot concertpianiste. ‘Mijn moeder heeft me les gegeven. Ik heb bij niemand anders gestudeerd.’ Andere muziekvakken volgde Henriëtte wel aan de Amsterdamse Muziekschool van Toonkunst. Op 17-jarige leeftijd behaalde ze in Utrecht cum laude het diploma piano-onderwijs van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst.

Moeder en dochter hadden een sterke maar beknellende band. Sara was overbezorgd en volgde haar dochter in al haar doen en laten. Toen ze op hoge leeftijd begon te sukkelen met haar gezondheid, betekende de zorg om haar moeder nog een extra last op Henriëttes schouders.

Zwarte avonden

Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden moeder en dochter veel zorgen om elkaar. Als Volljude leefde de dan al tachtigjarige Sara ondergedoken. Toch werd ze in 1944 opgepakt. Na vijf dagen Westerbork kwam ze alweer vrij, mogelijk door tussenkomst van Willem Mengelberg, van 1895 tot 1945 artistiek leider van het Concertgebouw. Omdat hij geen afstand had genomen van de Duitse bezetter, werd Mengelberg na de oorlog levenslang uitgesloten van het Nederlandse muziekleven. Voor de oorlog hadden Sara en Henriëtte beiden als solopianiste herhaaldelijk goed met hem samengewerkt, waardoor ze het moeilijk hadden stelling in te nemen.

Frieda Belinfante en Henriette Bosmans in hun huis aan de Hendrik Jacobszstraat in Amsterdam.

Terwijl volbloedjoden niet meer in het openbaar mochten optreden, kon Henriëtte als halfjoodse een ontheffing van dat verbod vragen. Ze vermeldde bij haar aanvraag dat ze, zoals haar vader, rooms-katholiek was en tekende een loyaliteitsverklaring. Ze weigerde evenwel lid te worden van de door de bezetter ingestelde Kultuurkamer. In 1942 kreeg ze geen toestemming meer te soleren met het Concertgebouworkest.

Haar enige bron van inkomsten waren clandestiene huiskamerconcerten. Onder meer haar toenmalige vriendin Charlotte Köhler, een actrice, organiseerde dergelijke ‘zwarte avonden’. Haar vroegere partner, Frieda Belinfante, net als Henriëtte halfjoodse, engageerde zich voluit in het verzet.

Componeren deed ze al enige tijd niet meer. In een interview met de Haagsche Post in 1932 bekende ‘Neêrland’s eerste componiste’ dat ze moeite had met regelmatig componeren. Als verklaring gaf ze eerder haar opslorpende pianocarrrière, maar ze noemde zichzelf ook ‘schreibfaul’. ‘Ik neem moeilijk de pen op (…) Ik weet dat het misschien zonderlming klinkt, maar toch is het zoo. Ik kan zoo moeilijk beginnen met schrijven. Ben ik er echter eenmaal mee bezig dan gaat het wel weer.’

‘Ja, spelen is verrukkelijk, moeilijk uit te schilderen wat een rijkdom het is, hoe je erin op kunt gaan, maar ja, componeren, het zelf scheppen’,… er is een heel lichte terughouding in de stem, die méér zegt dan woorden zouden kunnen doen – ‘componeeren is ’t heerlijkste van alles.’

Dat het componeren niet wilde lukken, stemde haar ‘erg ontevreden’. ‘Ik had toch zoveel meer kunnen doen.’

In die jaren kreeg ze echter nog een slag te verwerken. In 1935 overleed violist Francis Koene, met wie ze zich pas een jaar eerder verloofd had. Voor hem schreef ze het Concertstuk voor viool en orkest, dat hij zelf niet meer heeft kunnen uitvoeren. Zijn dood stortte haar in een emotioneel gat. ‘Ik ben, geloof ik, een beetje mee dood gegaan toen’, verklaarde ze later.

Eruit halen wat er niet in zit

Van haar oud-leraar Willem Pijper, inmiddels directeur van het conservatorium van Rotterdam, kreeg Henriëtte tijdens de oorlog het voorstel anoniem les te geven. Hoewel ze financieel niet rondkwam, ging ze niet op dat aanbod in. Lesgeven had ze eerder eens ‘eruit halen wat er niet in zit’ genoemd. Ze had het er moeilijk mee, vooral ook omdat ze volgens een recensent ‘eigenlijk niemands recht erkennen kon, om op een vastgesteld, regelmatig terugkerend uur haar aandacht op te eisen’.

Bij de bevrijding van Nederland in 1945 schreef Henriëtte het lied Daar komen de Canadezen, dat snel populair werd. Vervolgens begon ze weer volop te componeren, vrijwel uitsluitend liederen.

In 1948 leerde ze de Franse mezzosopraan Noëmie Perugia kennen, met wie ze een inspirerende relatie onderhield die deed denken aan die tussen de Engelse tenor Peter Pears en zijn levenspartner, de componist Benjamin Britten. Henriëtte was met beide Engelsen een tijdlang goed bevriend.

Ze schreef ettelijke liederen voor Noëmie, waarmee ze samen optraden. Naar het einde van haar leven zou Henriëtte proberen enkele van haar Franse liederen ook te slijten bij Édith Piaf. Tevergeefs. Chanson du Chiffonnier lijkt me anders wel iets voor haar geweest te zijn.

Kritiek op critici

Na de oorlog bleek Henriëtte hoe dan ook niet meer zo goed aan de bak te komen. Ze werd al wat ouder, maar vooral ook werden in haar ogen buitenlandse muzikanten voorgetrokken. Ze vond bijvoorbeeld dat de Engelsen hun eigentijdse componisten veel beter promootten dan de Nederlanders.

Ze had het ook moeilijk met critici. Bij de AVRO mocht ze in 1948 haar mening geven over die beroepscategorie, naar aanleiding van een gemengde ontvangst van werk van Benjamin Britten. Zelf had ze ook al wat slechte kritieken te verwerken gekregen. De schade van dergelijke recensies is voor musici groot, meende ze: ‘Ieder uitvoerend kunstenaar weet hoeveel kwaad een meneer kan berokkenen, bij het publiek soms, bij de impresario’s dikwijls, en bij de kunstenaar. Deze kan zich een volgende keer geremd of gehinderd gaan voelen – denkend aan dit onjuiste, afbrekende oordeel, wat dan ook nog verlammend werkt op de inspiratie.’

Ze hekelde dat critici zonder proeve van bekwaamheid, zonder examen, een baantje konden krijgen, en ‘hierdoor het recht om kunstenaars, die hun talent, hun kennis, hun hele leven aan het vak gewijd hebben, openlijk te be- en veroordelen, zonder dat iemand ze dat beletten kan, terwijl ze hier bovendien nog van leven!’

‘Kan men wel ooit oordelen over iets, wat men niet zelf heeft gedaan, beleefd of ondervonden?’, vroeg ze zich af. Ze vond recenseren onmogelijk voor wie niet zelf optreedt.

Ze gaf ook een verklaring waarom uitvoerende kunstenaars niet altijd op topniveau presteren.

‘De grootste moeilijkheid ligt daarin, dat het op een bepaald ogenblik gebeuren moet, en dat dit het ogenblik is waarop, afgezien van alle factoren die bij den kunstenaar zelf aanwezig moeten zijn, ook die van buitenaf gaan medewerken. (…) Op het podium, uitsluitend dáár, bemerkt hij, dat hij niet meer alléén baas is over zijn intenties, over de resultaten van zijn studie, over het realiseren van zijn opvattingen. (…) Bovendien zijn ook de meest geroutineerde en beroemde artiesten mensen, en zij zijn (juist zij!) onderhevig aan stemmingen, aan psychische en physieke depressies, overgevoelig voor alle invloeden. Het feit alleen al, dat iedereen van hen verwacht, dat zij steeds het mooiste en hoogste zullen en kunnen geven (hoe inspirerend dat ook kan werken) maakt hun taak toch stellig niet lichter of gemakkelijker. (…) Ik zeg dit alles niet om uw medelijden op te wekken met de artiesten die voor u spelen of zingen of dirigeren (…). Ik kan u geruststellen en stellig en kortweg verzekeren: optreden is heerlijk.’ (Geciteerd in het Nederlandse muziektijdschrift Mens en Melodie)

Haar moeder vond Henriëttes stellingname uitstekend, maar ‘natuurlijk heeft zij daardoor het getal van haar vijanden vermeerderd’.

Moet de kunstenaar wachten?

Toen de minister van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen datzelfde jaar een pleidooi hield voor een cultuurbeleid dat kunstenaars zou aansporen minder elitair te zijn en meer oog te hebben voor wat het volk wil, reageerde Henriëtte in een eigen bijdrage in Vrij Nederland met de vraag ‘Moet de kunstenaar wachten op de maatschappij?’.

‘Wanneer het de kunstenaar maatschappelijk slecht gaat, is dat veelal zijn schuld. Hij is eigenlijk een onhandelbaar wezen, een soort lastig kind, dat zijn goede wil moet tonen, alvorens men erover kan denken hem iets toe te staan, hem met de anderen samen als één geheel te beschouwen. Die anderen hebben niet al te veel geduld, of begrip, of vertrouwen, of tegemoetkoming, wanneer het kind zijn best niet doet. En het verzorgen, een plaats toekennen of het te overtuigen, dat zij het nodig hebben, of er niet zonder kunnen? Of het, om het gevaarlijke woord uit te spreken, liefhebben? Neen. De kunstenaar mag niets ‘eisen’ – geen ‘compleet’ modern orkest, geen uitgever, geen erkenning – ik kan er nog veel aan toevoegen: geen vanzelfsprekende engagementen als solist bij de Nederlandse instellingen enz enz. De kunstenaar moet dus wachten. Op een opdrachtgever, een vorst, een patriciër, een kerk een stadsbestuur. Zoals in de tijd van Bach of Mozart.’

Geen nieuws onder de zon dus, toen niet, maar ook nu niet – en daarom citeer ik het hier uitvoerig.

In 1952 liet ze het pseudoniem ‘Henri Bonheur’ registreren. Ze ondertekende er een manuscript van een lied mee, maar verder blijkt ze niets mee gedaan te hebben.

Na negatieve kritiek op een optreden van haar en Noëmie Perugia geraakte ze erg ontmoedigd. ‘Wat haat ik dit land, waar ik me niet thuis voel, waar ik alleen het recht heb om mezelf als kaasboerin te zien. Zoek een ander beroep voor me, Noëmie, mimosaverkoopster ergens “in de armen van de zon” – ik hou niet genoeg van muziek om door te gaan zonder het noodzakelijke geloof – of misschien: ik hou er te veel van.’

Toen ze in 1951 een subsidie kreeg en ze zich, ondanks het feit dat ze inmiddels zwaar ziek was, kon concentreren op het componeren, vond ze dat ‘op ’t ogenblik’ toch weer leuker dan het pianospelen. Uit die tijd dateert haar uitspraak ‘zonder muziek is het leven onnodig’.

Henriëtte Bosmansprijs

Een oordeel vellen over haar muziek valt me moeilijker – na Henriëttes ernstige bedenkingen over critici voel ik ook wat terughoudendheid om me daaraan te wagen. Toch vind ik wat ik al van haar heb kunnen beluisteren, echt wel mooi en boeiend.

Maar de grootste belemmering voor beoordeling van haar werken is dat er niet veel opnames van te vinden zijn, een lot dat ze deelt met zoveel componerende zusters. Uiterst zeldzaam zijn de cd’s met uitsluitend werk van haar. Vrijwel altijd gaat het om verzamel-cd’s, bijvoorbeeld met cellomuziek of met verboden muziek tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het is vaak ook in dat laatste kader dat ze nog aandacht krijgt. Of als biseksuele vrouw.

Toch merkwaardig voor een componiste naar wie in in 1994 een prijs vernoemd is ter aanmoediging van nieuwe composities (uitgereikt door het Genootschap Nederlandse Componisten). ‘Henriëtte Bosmans in eigen naam het zwijgen opgelegd’, schreef musicologe Thea Derks in een column, omdat de prijs de eerste jaren bovendien voorbehouden leek voor mannen.

Gelukkig is er nog YouTube. Wat bijvoorbeeld te denken van dit Strijkkwartet (1927)? Wanneer krijgen we dat eens te horen op onze concertpodia?

Geen gouden letters

Toen ze in 1952 overleed, na twee jaar lang geleden te hebben aan maagkanker, noemde een krant Henriëtte Bosmans ‘Nederlands meest begaafde onder de vrouwelijke componisten’.

Een jaar voor haar dood werd ze geridderd in de Orde van Oranje Nassau. Toen haar collega’s na haar dood echter campagne voerden om haar naam geplaatst te krijgen in een erevak in het Amsterdams Concertgebouw, net zoals ook haar leermeester Willem Pijper er gebeiteld staat in gouden letters, ging het bestuur daar niet op in. Ook een gedenksteen in de gevel van haar laatste woning in Amsterdam is er niet gekomen. Er zijn wel straten naar haar vernoemd.



« VorigeVolgende »