Een déjà lu. Dat was wat me overkwam toen half juni de media het ‘ophefmakende’ ‘nieuws’ naar buiten brachten dat het urinoir van Marcel Duchamp niet van Marcel Duchamp zou zijn, maar van barones Elsa von Freytag-Loringhoven. Een vrouw zowaar! Het was de Nederlandse journalist Theo Paijmans die in het kunstmagazine See It All met een ‘optelsom van bewijsmateriaal’ het heilige huisje van de 20ste-eeuwse kunstgeschiedenis omver geschopt had.
Het hele verhaal hebt u elders al kunnen lezen of kunt u daar alsnog vinden. Wat mij zo frappeerde, was de gelijkenis met de stelling dat sommige werken ‘van Bach’, waaronder een van de befaamde cellosuites, niet geschreven zouden zijn door Johann Sebastian, maar door zijn vrouw Anna Magdalena. Ook dat verhaal moet ik hier niet overdoen, u kunt het nalezen in Vrouw aan de piano. Al besefte ik dat die theorie van de Welsh-Australische musicus Martin Jarvis omstreden is, ik vond het nodig ze uit de doeken te doen, tien bladzijden lang, van pagina 105 tot pagina 116, met argumenten, tegenargumenten en uiteindelijk blijvende twijfel.
Niet de juiste vraag
Zo pakt ook het recentste DS Weekblad (30 juni) het aan met het urinoir-verhaal. Er zijn argumenten, maar ook tegenargumenten – en uiteindelijk blijft de onzekerheid. Wellicht zullen we nooit meer kunnen achterhalen hoe de vork in de steel zat. Maar toen kreeg ik opnieuw een déjà lu. Op de vraag wat journalist Paijmans zo zeker maakte, antwoordde hij aan DS-journaliste Guinevere Claeys:
‘Dat is volgens mij de vraag niet. De vraag is: waarom is er toch zoveel weerstand tegen het idee dat het belangrijkste kunstwerk van vorige eeuw door een vrouw kan zijn bedacht? Denk je dat dit debat even lang op zich had laten wachten en even fel was gevoerd als het tussen Marcel Duchamp en Man Ray ging? De felheid neigt naar misogynie, vind ik. Ik wou vooral het debat openbreken dat al dertig jaar stilligt. Ik vind de bewijzen die naar Elsa wijzen overtuigend. Wat maakt het Duchamp-kamp trouwens zo zeker? Welk sluitend bewijs hebben zij?’
‘(…) naar Fountain zou verder onderzoek moeten worden gedaan. De kunstwereld vindt dat blijkbaar heel moeilijk. Begrijpelijk, academici en kunsthandelaars hebben er groot belang bij dat het verhaal blijft zoals het nu is. Het gaat uiteindelijk om persoonlijke reputaties en geld.’
Nu een citaat uit mijn eigen boek:
De overbekende en licht huiveringwekkende toccata in d klein, met zijn voor Bach atypische octaafverdubbelingen, blijkt van zijn leerling Johann Ludwig Krebs te zijn. Dat is nu aanvaard, merkt een organiste in Jarvis’ documentaire op. Maar een werk toewijzen aan een vrouw, laat staan Bachs eigen vrouw, wordt veel moeilijker geaccepteerd. Muziekgeschiedenis lijkt in dat opzicht wel op een godsdienst. Daaraan morrelen betekent heiligschennis. Jarvis voelt zich sinds hij met zijn onderzoek naar buiten kwam een ‘paria’ onder de Bach-experts.
De slechts mogelijke manier?
Tot besluit van haar degelijke stuk laat Claeys in DS Weekblad Hans De Wolf, professor Hedendaagse Kunst aan de VUB en een non-believer in de zaak van het urinoir, aan het woord:
‘MeToo is ook in de kunst een noodzakelijke strijd, de emancipatiestrijd blijft noodzakelijk. Maar dit is de slechts mogelijke manier om die te voeren. Ik denk niet dat we de barones hier een plezier mee doen.’
Door het artikel hiermee te besluiten en het citaat ook op te nemen in haar inleiding, lijkt Guinevere Claeys ermee in te stemmen. Ikzelf blijf naar de uitspraak staren. Is dat de conclusie?
Kunnen we het er niet bij houden dat we het gewoon niet weten? Ik besluit met de volgens mij inderdaad veel relevantere vraag:
Waarom is er toch zoveel weerstand tegen het idee dat het belangrijkste kunstwerk van vorige eeuw door een vrouw kan zijn bedacht?