Blog Image

blog

Mijn broer Johann Sebastian kent iedereen, maar wie kent mij?

Notities Posted on 10 augustus 2024 18:26

Leipzig doet het weer! In 2019 vierde de stad al uitgebreid de 200ste geboortedag van Clara Schumann – wat een boost gegeven heeft aan de aandacht voor vrouwelijke componistes in het algemeen. Nu bundelen zomaar even zes musea de krachten voor het themajaar ‘Stark! Weibliche Lebenswelten in den Leipziger Musikmuseen’. Zo besteedt het Bach-Museum op een boeiende manier aandacht aan niet minder dan 33 vrouwen uit de entourage van de grootmeester van de barok.

Het Bach-Museum presenteert ‘Die Stimmen der Frauen aus der Bach-Familie’. © Andreas Schmidt

Meer dan 200 jaar lang bepaalde de wijdvertakte familie Bach het muziekleven in Midden-Duitsland. Maar in de muziekgeschiedenis waren het uitsluitend de mannen die een plaats toebedeeld kregen. De kleine maar boeiende thematentoonstelling in het Bach-Museum focust nu voor het eerst op de vrouwen. Voortbouwend op een studie van muziekwetenschapster Maria Hübner geeft het museum in de schaduw van de Thomaskirche in Leipzig niet minder dan 33 vrouwen een stem: Johan Sebastians (stief)moeder, zijn twee echtgenotes, (schoon)zussen, (schoon)dochters, kleindochters enzovoort. Ze worden ingedeeld in vier categorieën: familiemanagers, zangeressen, zakenvrouwen en leden van de woongemeenschap aan Neukirchhof in Leipzig. In dat pand nam Anna Magdalena met een wisselende schare Bach-vrouwen haar intrek toen ze na de dood van haar man hun woonst in de Thomasschule moest verlaten.

Vertellingen

Dat ‘stem geven’ mag je letterlijk nemen. Via koptelefoons vertellen de vrouwen kort over hun leven (in het Duits en het Engels). Het zijn fictieve vertellingen, op basis van het beperkte bronnenmateriaal. Dat hun leven zo spaarzaam gedocumenteerd is, heeft ermee te maken dat ze geen eigen rechtspersoonlijkheid hadden. Ze verschenen slechts in betrekking tot mannelijke familieleden. Vaak is er niet meer voorhanden dan doop-, huwelijks- en overlijdensuittreksels om hun leven te reconstrueren.

Maar hoe beperkt en fictief ook, de formule werkt en we krijgen toch een beeld van deze vrouwen en de tijd waarin ze leefden. Zo horen we Elisabeth Bach (geboren Lämmerhirt, 1644-1694), de moeder van Johann Sebastian (1685-1750), zich ergeren dat in haar doodsbericht niet eens haar eigen naam vermeld werd, enkel ‘Johann Ambrosii Baachen Haußfraw’. 

Een verzuchting van Maria Salome Wiegand, zus van Johann Sebastian. © vja

Nog pijnlijker was het voor Anna Magdalena Bach (1701-1760), Johann Sebastians tweede echtgenote. In zijn in memoriam omschreef Carl Philipp Emanuel (1714-1788) zijn stiefmoeder louter als de dochter van een hoftrompettist, terwijl zijzelf vóór haar huwelijk een hooggekwalificeerde en veelgevraagde zangeres was aan het hof van Köthen. Toen het koppel verhuisde naar Leipzig, betekende dat het einde van haar carrière. Leipzig had geen hof, en in de kerken was het vrouwen niet toegestaan solo te zingen. Toch bleef Anna Magdalena, net zoals haar (stief)dochters, muzikaal actief. 

Dat blijkt onder meer uit een bewaard gebleven citaat van Bach waarin hij de muzikaliteit van zijn gezinsleden aanprees. Ze zouden een vocaal en instrumentaal concert kunnen geven, schreef hij aan een vriend, ‘vooral omdat mijn huidige vrouw een zuivere sopraan zingt en mijn oudste dochter ook niet slecht presteert’. Die dochter was Catharina Dorothea (1708-1774) uit zijn eerste huwelijk. Zij vertelt ons hoe ze ervan droomde professioneel zangeres te worden, maar na de dood van haar moeder Maria Barbara (ook een geboren Bach, 1684-1720) onmisbaar was in het drukke huishouden met de vele kinderen die nog zouden volgen.

Ook voor Johann Sebastians zus Maria Salome Wiegand (geboren Bach, 1677-1727) was alleen een huwelijk en een huishouden weggelegd. Haar hartenkreet, die meteen in het oog springt wanneer je de tentoonstellingsruimte betreedt, raakt je dan ook: ‘Mijn broer Johann Sebastian kent iedereen, maar wie kent mij?’ Niemand weet of ze ook hoogbegaafd was, en of ze misschien jaloers was op haar broers die wél musici mochten worden, hoor je haar zuchten in de koptelefoon.

Notenbüchlein en Kunst der Fuge

Anna Magdalena is een van de weinige vrouwelijke Bach-vrouwen, wellicht zelfs de enige, die enige bekendheid geniet. Dat komt natuurlijk door het Notenbüchlein für Anna Magdalena Bach, relatief eenvoudige maar charmante pianowerkjes die haar man voor haar bundelde en waarmee ze haar kinderen onderrichtte aan de piano én die nog steeds graag gespeeld worden door beginnende pianistjes. Mogelijk staan in dat Büchlein ook composities van Anna Magdalena zelf, want het is niet uitgesloten dat ook zij componeerde.

In die context was ik heel benieuwd of de tentoonstelling zou ingaan op de theorie van de musicus Martin Jarvis, maar het verbaasde me ook niet er geen letter over te vernemen. Jarvis was ten tijde van zijn onderzoek immers al persona non grata in het Bach-Archiv. Op basis van forensisch onderzoek kwam hij bijna 20 jaar geleden tot de conclusie dat onder meer enkele van de befaamde cellosuites van Bach aan Anna Magdalena kunnen worden toegeschreven. Hoewel de theorie fel omstreden was en andere academici hoopten dat ze snel vergeten zou zijn, schonk ik er toch aandacht aan in Vrouw aan de piano (p. 105-116) – ik leg daar ook uit waarom. Maar ik meende ook wel te moeten concluderen dat we ‘nooit met zekerheid zullen weten wat de compositorische kwaliteiten van Anna Magdalena waren’. 

‘Die Kunst der Fuge’ verscheen na Bachs dood door toedoen van zijn tweede vrouw, Anna Magdalena. © vja

Waar men het in Leipzig echter wel over eens is, is dat ze haar man hielp als kopiiste en bij andere organisatorische aangelegenheden. Voorts zorgde ze ervoor dat onder meer Die Kunst der Fuge uitgegeven werd. De drukvoorbereidingen waren al begonnen vóór Johann Sebastians dood, maar voor de weduwe betekende de verspreiding van zijn muziek ook welgekomen inkomsten. Overigens verluchtte ze het manuscript met tekeningen van bloemen. Ze was een groot liefhebster van bloemen én van zangvogels.

Erfenis

Nog een Bach-vrouw die de erfenis van de componerende telgen veiliggesteld heeft, is de sopraan Cecilia Bach (geboren Grassi, †1791). Vóór haar huwelijk op 40-jarige leeftijd met Johann Christian Bach (1735-1782) vierde ze successen in Venetië en Londen. Na zijn dood zorgde ze ervoor dat de partituur van zijn opera Amadis de Gaule, die in Parijs in première was gegaan, werd uitgegeven. Ze schreef er ook een voorwoord bij, dat evenwel bij een herdruk geschrapt bleek, mogelijk omdat het te kritisch was en/of ongepast voor een vrouw…

Ook kleindochter Anna Carolina Philippina Bach (1747-1804) zorgde voor de verspreiding van de muziek van een Bach, in haar geval haar vader Carl Philipp Emanuel. 

Kloosters en hoven

Een andere kleindochter, Anna Philippina Friederica Colson (geboren Bach, 1755-1804), dochter van Johann Christoph Friedrich (1732-1795), genoot een muzikale opleiding, maar cembalo speelde ze enkel in privékring. Anders dan haar broer kwam zij niet in aanmerking voor een aanstelling. 

Toch mogen we niet zeggen dat vrouwen nooit een carrière wisten uit te bouwen, wordt in de catalogus terecht opgemerkt. In vrouwenkloosters of aan een koninklijk hof konden vrouwen in die tijd wel volop musiceren. Ze speelden daar zelfs niet alleen tokkelinstrumenten, maar ook blaas- en strijkinstrumenten en zelfs orgel. Denk bijvoorbeeld aan Élisabeth-Claude Jacquet de la Guerre (1665-1729) en Barbara Strozzi (1619-1677). Of denk aan het Ospedale della Pietà in Venetië, waar Antonio Vivaldi actief was. Niet minder dan 31 vioolconcerti componeerde hij voor zijn leerlinge Anna Maria dal Violin (1696-1782). Alleen… zijn die vrouwen dus stelselmatig weggeschreven uit de muziekgeschiedenis.

Portretten uit de collectie van Ton Koopman, voorzitter van het Bach-Archiv. © vja

Van de 33 Bach-vrouwen zijn er ook nauwelijks of geen portretten bewaard – een olieverfschilderij van Anna Magdalena door Antonio Cristofori is sinds 1790 verdwenen. Toch is de tentoonstelling rijkelijk geïllustreerd. Daar zorgen ook de portretten van Europese componistes en muzikantes uit het privéarchief van Ton Koopman voor, een annex bij de Bach-tentoonstelling. Ze geven een veelzijdige indruk van de al te vaak onderbelichte maar onmiskenbare en onmisbare bijdrage van vrouwen in de muziekwereld.

Het Mendelssohn-Haus presenteert ‘Die unbekannte Schöne’. © Andreas Schmidt

De onbekende schoonheid

Nog zo’n vrouw wier rol nu pas naar waarde geschat wordt, is Cécile Jeanrenaud (1817-1853). Hoewel het onduidelijk blijft of zijzelf muzikaal actief was – ze zou vrij bescheiden geweest over haar muzikaal talent – ze was wel een onmisbare steun voor de man aan haar zijde: de componist, sterdirigent en pianovirtuoos Felix Mendelssohn Bartholdy, die in een brief aan een vriend bekende dat hij ‘zo ontzettend verliefd’ op haar was. In biografieën over Mendelssohn komen we over zijn echtgenote, die vijf kinderen op de wereld zette, doorgaans weinig te weten. Tenzij dan dat ze bekend zou gestaan hebben om haar schoonheid. Maar het Mendelssohn-Haus – dat al enkele jaren ook Felix’ zus Fanny op een mooie manier eert – probeert verder te kijken en ziet genoeg redenen om ‘die unbekannte Schöne’ ook eens in de bloemetjes te zetten. 

Die bloemetjes krijgen we ook echt te zien, want Cécile Jeanrenaud blijkt een groot tekentalent te hebben gehad, zo blijkt uit haar talrijke aquarellen van bloemen. Jammer overigens dat er maar één exemplaar gemaakt is van de bundel en dat de reproducties, op eentje na, niet te koop zijn. Eén muur van de kleine tentoonstellingsruimte wordt in beslag genomen door een reproductie van een werk waaraan Felix en Cécile sámen gewerkt hebben.

Albumblatt van Cécile Jeanrenaud, met brieffragment aan Felix Mendelssohn Bartholdy. @ vja

Livia Frege

Na Felix’ dood verzorgde Cécile onder meer de uitgave van een bundel liederen die hij opdroeg aan de zangeres Livia Frege.

Portret van Livia Frege door Eduard Magnus.

Die Livia Frege (1818-1891) krijgt nu ook permanente aandacht in een (digitale) tentoonstelling in het Stadtgeschichtliche Museum in het Alte Rathaus. Bij haar debuut op 14-jarige leeftijd als zangeres in het Gewandhaus bejubelde het Leipziger Tageblatt dit ‘jonge talent van onze stad’ dat ‘ons de mooiste verwachtingen schenkt’. Nog als ongehuwde Livia Gerhardt zong ze ook in de door Clara Schumann opgerichte Musikalische Akademie. Ze trouwde met Woldemar Frege, telg uit een rijke koopmansfamilie waaraan het Fregehaus in het stadscentrum nog steeds herinnert. 

Normaal gezien betekende een huwelijk voor muzikale vrouwen het einde van hun professionele carrière, maar Livia Frege bleef zingen, weliswaar niet meer in de opera, maar met liederen en oratoria. Ze zou in hun villa ook een muzikaal salon openen. 

Tot slot bieden het Schumann-Haus, de Grieg-Begegnungsstätte en het Musikinstrumentenmuseum dit jaar nog thematische rondleidingen en workshops. Leipzig is sowieso een heerlijk stad voor melomanen. Een Notenspur leidt je van de ene memorabele plaats naar de andere. Vaut le détour – Den Umweg wert!

_________

  • Raadpleeg hier het volledige programma van Stark. Weibliche Lebenswelten in den Leipziger Musikmuseen. 
  • Die Stimmen der Frauen als der Bach-Familie, tot 10 november 2024 in het Bach-Museum. Alle vertellingen zijn opgenomen in de catalogus. Uitgebreidere portretten van de 33 Bach-vrouwen zijn te vinden in het boek van Maria Hübner, Frauen der Bach-Familie (Kampard, 2021, 288 p.). 
  • Die unbekannte SchöneCécile Mendelssohn Bartholdy, tot 9 februari 2025 in het Mendelssohn-Haus.
  • Lees meer over muzikaal Leipzig in de blog Met Clara in feestend Leipzig.
  • Deze blog verschijnt ook bij Klassiek Centraal.



‘Women and the Piano’ versus ‘Vrouw aan de Piano’

Notities Posted on 25 juni 2024 19:00

Women and the Piano van de Engelse pianiste Susan Tomes is, ondanks de identieke cover en de gelijkaardige titel, niet de vertaling van het zes jaar eerder verschenen Vrouw aan de piano. De aanpak is anders, maar beide boeken vragen wel meer aandacht voor vrouwen in de muziekgeschiedenis. En dat blijft nodig. ‘Was ik me meer bewust geweest van vrouwelijke voorouders, dan zou ik kracht geput hebben uit die gemeenschap’, schrijft pianiste en auteur Susan Tomes. 

Het was even vreemd opkijken toen ik een advertentie voor Women and the Piano onder ogen kreeg, met een mij wel zeer bekende boekcover. Van verwondering over verbijstering en nieuwsgierigheid tot ontgoocheling: ik wist niet meteen wat ik ervan moest denken. Had mijn uitgever zonder mijn medeweten een Engelse vertaling van Vrouw aan de piano op de markt gebracht?

Of was hier gewoonweg sprake van plagiaat? Geenszins – als we auteur en uitgever mogen geloven. Een kennis in het Verenigd Koninkrijk die de auteur Susan Tomes bleek te kennen, wist me te vertellen dat die laatste ‘in shock’ was toen ze ontdekte dat in het kleine Belgenland enkele jaren geleden al een boek met dezelfde cover en gelijkaardige titel verschenen was. Navraag door mijn uitgever Rudy Van Schoonbeek (Uitgeverij Vrijdag) bij zijn Engelse collega’s van Yale University Press bevestigde dat ze daar vooraf niet op de hoogte waren geweest van het bestaan van mijn boek. Gezien het onderwerp lag de titel Women and the Piano voor de hand, reageerden ze. En wat het coverbeeld betrof – The Keynote van William Chase – dat waren ze, net zoals ikzelf trouwens, op het spoor gekomen via de sociale media. Het was overigens eerder nog al eens gebeurd dat dit prachtige en intrigerende schilderij als boekcover dienst deed. Down under rolde in 2018, luttele maanden ná de lancering van mijn boek, A Coveted Possession – The Rise and Fall of the Piano in Australia van de persen. Met dezelfde cover dus, maar met een andere focus.

Institutioneel seksisme

Susan Tomes met Women and the Piano in 2024. (© rr)

Women and the Piano focust daarentegen op vrijwel hetzelfde onderwerp als Vrouw aan de piano. Vrijwel, want terwijl het mij als pianiste te doen was om vrouwelijke componistes die óók piano speelden, brengt Susan Tomes vrouwelijke pianistes voor het voetlicht van wie de meesten óók wel componeerden. Haar interesse vloeide voort uit haar eerdere boek The Piano – A History in 100 Pieces, waarin ze al vaststelde dat vrouwelijke pianistes voor bijzondere uitdagingen stonden.

Ons beider uitgangspunt was dat vrouwen als componiste of als muzikante – of bij uitbreiding in al hun bezigheden of beroepsactiviteiten, hun passies en hun engagementen – door de (muziek)geschiedenis schromelijk over het hoofd gezien zijn. Noem het gerust ‘institutioneel seksisme’, schrijft Tomes. 

‘Toen ik als kind piano leerde spelen, nam ik als vanzelfsprekend aan dat vooraanstaande pianisten mannen waren, of, juister gezegd, ik pikte die boodschap op uit wat ik om me heen hoorde.’ Het is een van haar vaststellingen die vrijwel letterlijk ook in mijn boek terug te vinden zijn, maar dan wat componisten betreft. En ja, we hadden beiden al wel van Clara Schumann en Fanny Mendelssohn gehoord, maar ‘wanneer ik dieper begon te graven, werd ik me ervan bewust dat er veel meer vrouwelijke pianistes waren die in hun tijd veel bereikt hadden’, merkt ook Tomes op. Waarom hadden we er dan nog nooit van gehoord? ‘Ik kon enkel besluiten dat er een soort van diepgewortelde, stilzwijgende en collectieve overeenkomst was dat we ze veilig konden vergeten, simpelweg omdat ze vrouwen waren.’  

Verslag van een zoektocht

Veerle Janssens met Vrouw aan de piano in 2018. (© dm)

Allebei vonden we het dus de hoogste tijd om die vrouwen weer stem en gezicht te geven. Onze aanpak was wel anders. Vrouw aan de piano – Een jaar met Fanny Mendelssohn, Clara Schumann en andere vergeten componistes is mijn persoonlijke verslag van een zoektocht, verspreid over een jaar – dat voor mij ook om nog andere redenen een bijzonder jaar werd. In het jaar waarin ik 50 werd, een nieuwe piano kocht, weer pianolessen begon te volgen, een burn-out kreeg én van werk veranderde, speurde ik het internet af, las ik ettelijke biografieën, zat ik uren op YouTube en kocht ik tal van cd’s met muziek van vrouwen. Dat alles om het leven van die muzikaal getalenteerde maar vergeten vrouwen te reconstrueren én om zelf hun pianomuziek te kunnen spelen. Dat alles deed ik als amateurpianiste. Ik wilde mijn lezeressen en lezers enthousiasmeren om zelf op zoek te gaan en, wie weet, misschien ook (opnieuw) piano te beginnen spelen. Daarvoor koos ik ervoor een doorgaand verhaal te schrijven, opgesplitst in dertien maand-hoofdstukken. Het moest vooral vlot leesbaar blijven, ook voor leken in het vak. 

Naslagwerk

Susan Tomas, een professionele pianiste, pakte het op een andere manier aan. Zij lijst in Women and the Piano – A History in 50 Lives vijftig pianistes op, verspreid over evenveel lemma’s van twee tot vijf bladzijden. (Clara Schumann is de enige die, met haar rijkgevulde leven, zeven bladzijden krijgt.) Terwijl mijn verhaal zich situeert in de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw, aangevuld met enkele interviews met hedendaagse componistes zoals Eliane Rodrigues en Annelies Van Parys, begint Susan Tomas al in the dawn van het pianotijdperk met een portret van Anne-Louise Boyvin d’Hardancourt Brillon de Jouy (1744-1824) en eindigt ze met enkele pianistes uit de licht klassieke muziek en de jazz zoals Nina Simone (1933-2003). Dat maakt dat haar boek meer geraadpleegd kan worden als een naslagwerk. Wil je iets weten over Maria Szymanowska, Marie Jaëll, Teresa Carreño, Winnaretta Singer, Myra Hess, Margaret Bonds of Tatiana Nikolayeva? Je vindt ze via de inhoudstafel vooraan in het boek makkelijk terug. Dus 50 portretten: heel zinvol en welgekomen. Maar zouden veel mensen die allemaal na elkaar lezen?     

Ik pikte er enkele uit: vrouwen over wie ik vroeg of laat zelf nog eens uitgebreid wil schrijven en namen die ook mij nog volslagen onbekend zijn. Omdat ik de meesten evenwel al kende, was ik vooral nieuwsgierig naar Tomes’ inleiding en haar nabeschouwing: Futher perspectives en Where are we now?

Componistes-pianistes

Tomes wijst erop dat grote namen uit de pianogeschiedenis doorgaans ook componeerden. Hoeven ze nog genoemd? Mozart, Beethoven, Robert Schumann, Felix Mendelssohn, Liszt, Chopin, Brahms, Rachmaninov, Prokofjev, enzovoort. Ik wijs er daarbij ook graag op dat het onderscheid componeren versus uitvoeren eigenlijk pas vanaf de 19de eeuw gemaakt werd, toen de muziekpraktijk steeds meer vaardigheid of zelfs virtuositeit vereiste. Wie vóór pakweg 1800 musiceerde, voerde doorgaans zijn eigen muziek uit. Of háár eigen muziek. Aangezien vrouwen toen wel degelijk instrumenten bespeelden – dat kunnen we makkelijk vaststellen op schilderijen bijvoorbeeld – hadden ze daartoe wellicht ook zelf de muziek geschreven. Negentiende-eeuwse zeer getalenteerde pianistes zoals Fanny Mendelssohn, Louise Farrenc, Clara Schumann, Marie Jaëll, Cécile Chaminade en Amy Beach componeerden ook nog veel. Maar in de loop van die eeuw nam het aantal componistes-pianistes af. Ze drongen niet door tot de liga van de grote componisten-pianisten en lieten gaandeweg het componeren achterwege, merkt Tomes op.

De verklaring valt niet ver te zoeken: een professionele muziekopleiding werd steeds belangrijker maar bleef voor vrouwen vrijwel ontoegankelijk. Tomes haalt de componist Ernst Krenek aan die zelfs in 1939 nog verkondigde dat hij de twaalftoonstechniek niet aan zijn vrouwelijke studentes wilde onderwijzen omdat die meestal toch maar amateurs bleven die die gesofisticeerde info niet nodig hadden. Voorts misten vrouwen de juiste netwerken die hen konden ondersteunen in hun ambities. Ze stonden niet aan het hoofd van of waren zelfs helemaal afwezig in conservatoria, orkesten, operahuizen én in de niet-onbelangrijke vrijmetselaarsloge. De kansen op (in)formele gesprekken die tot een overeenkomst leidden, waren bijgevolg bijzonder klein. Niet te verwonderen dat ze veel minder geneigd waren om grootschalige werken te componeren – laat staan dat de vrouwen die ook kinderen hadden daar al de tijd voor gevonden zouden hebben. Kleinschaliger werk zoals pianomuziek was makkelijker te schrijven tussen hun huishoudelijke taken door, en kon in de huiskring worden uitgevoerd.

Zo kon het gebeuren dat een vooraanstaande criticus als Eduard Hanslick durfde te beweren dat het door ‘gebrek aan talent’ was dat ‘vrouwen nog nooit iets bereikt hadden als componistes’. Schrijvende vrouwen wisten dat hardnekkige vooroordeel te omzeilen door een pseudoniem te gebruiken. Voor pianospelende vrouwen was het evenwel niet mogelijk hun identiteit te verbergen.

De lijst van Susan Tomes toont hoe dan ook dat er veel grote pianistes geweest zijn. Maar de muziekgeschiedenis werd in de eerste plaats een geschiedenis van componisten.

Wedstrijden

Tomes staat in haar nabeschouwing ook stil bij de hedendaagse pianopraktijk, met masterclasses (doorgaans gegeven door mannen) en gerenommeerde internationale wedstrijden. Hoewel sommige van die concoursen opgericht zijn door vrouwelijke pianistes, zoals de Clara Haskil-wedstrijd in Zwitserland, worden ze opvallend vaak gewonnen door mannen. Tomes herinnert zich haar verontwaardiging als jong meisje toen in 1966 niet de favoriete Viktoria Postnikova maar haar mannelijke concurrent Rafael Orozco de Leeds Piano Competition won. Haar pianolerares gaf haar toen als verklaring dat het ‘logisch was dat een jury een man als winnaar verkoos omdat die waarschijnlijk vrijer zou zijn van gezinsverantwoordelijkheden en daardoor beter in staat zou zijn om op aanbiedingen in te gaan’. Tomes, die inmiddels al herhaaldelijk in jury’s zetelde, stelde ook vast dat vrouwen daarin in de minderheid zijn en zich soms buitengesloten voelen, wat van invloed kan zijn op het uiteindelijke verdict. 

Een anonieme jurering zonder deliberatie zoals bij de Koningin Elisabethwedstrijd kan dan zeker voordelen hebben. Dat concours staat merkwaardig genoeg niet in Tomes’ overzicht, maar ik keek het even na: ook daar zijn de eerste prijzen nog maar twee keer (op 21) naar vrouwen gegaan: Jekaterina Novitskaja en Anna Vinnitskaja. 

Gipsafgietsel van de hand van Clara Schumann: uitzonderlijk groot. (© vja)

Misschien heeft het ermee te maken dat het bij dergelijke wedstrijden toch vaak draait om kracht en snelheid, oppert Tomes. ‘Pianoconcoursen lijken meer op eindejaarsexamens – die, zoals we weten van onderwijskundigen, inspelen op de sterke punten van jongens – dan op permanente evaluatie, die inspeelt op de kracht van meisjes.’ Voorts werd het merendeel van het wedstrijdrepertoire gecomponeerd door mannen, die vaak mannelijke uitvoerders in gedachten hadden. ‘De stukken die de grootste indruk op het publiek maken, zijn doorgaans de stormachtige negentiende-eeuwse pianoconcerti, waarvoor grote handen en een sterke lichaamsbouw een voordeel zijn.’ Jonge vrouwen, die doorgaans nog altijd kleinere handen hebben, laten zich daar weliswaar steeds minder door afschrikken. En hoe dan ook zijn er uitzonderingen: Martha Argerich won verscheidene eerste prijzen, Daniel Barenboim heeft notoir kleine handen, Clara Schumann had opvallend grote handen. Maar dat blijven dus uitzonderingen.

Enquête

Hoe gaat het voort zodra de wedstrijd gespeeld is? Er zijn zeker vooraanstaande vrouwelijke pianistes, en ze zijn even goed als hun mannelijke collega’s. Toch zijn er minder van die pianistes ook bekend. Velen hebben nog steeds het gevoel dat ze ‘de citadel moeten bestormen’, leidde Susan Tomes af uit een uitvoerige enquête die ze opzette. Hoewel veel concertpianistes liever niet praatten over de moeilijkheden die ze ondervonden, kon Tomes onder voorwaarde van anonimiteit toch een lange lijst klachten optekenen. Dirigenten die tijdens repetities neerbuigend zijn tegenover solopianistes of niet kunnen verdragen dat die meer aandacht krijgen van recensenten. Vrouwen die voor de verlenging van hun platencontract de vraag krijgen of ze er niet eerst voor kunnen zorgen betrokken te raken in een of ander schandaaltje zodat ze extra aandacht genereren – en zo niet, dan maar geen nieuw contract krijgen. Sterke vermoedens dat ze veel minder betaald worden dan hun mannelijke collega’s. Strijd om erkenning voor hun uitzonderlijke prestaties, zelfs door hun naasten. Minder aandacht voor hun voortreffelijke spel dan voor hun uiterlijk en hun outfit – waarvoor ze bovendien een ruime kleerkast moeten hebben die geregeld aangepast moet worden aan de heersende mode.

Twee levens

En natuurlijk hoeft het niet te verbazen dat veel toppianistes geen kinderen hebben. Voor mannen betekent kinderen krijgen nauwelijks een onderbreking van hun carrière, terwijl vrouwen vanaf dan ‘twee levens leiden’. Geen enkele concertorganisator zal hun vragen of ze backstage een babysit nodig hebben of een kinderbedje in het hotel – ze zoeken het zelf maar uit. Tussen haakjes: Clara Schumann kon als alleenstaande moeder na de dood van Robert tijdens concertreizen de zorg over haar zeven kinderen wél toevertrouwen aan huispersoneel. Maar heden ten dage personeel in huis halen kost veel geld – geld dat zelfs toppianistes niet voor het rapen hebben.       

Over het algemeen zijn de problemen die de hedendaagse pianistes beschreven dezelfde als degene waarmee de historische vrouwen in het boek geconfronteerd werden, concludeert Susan Tomes. Daarom zijn het uiteindelijk de poortwachters die moeten veranderen: agenten, promotoren, festivaldirecteurs, zaalbeheerders, bazen van platenmaatschappijen. Dat zijn vaak nog mannen die vlotter deals sluiten met mannen. Zij zijn het die al dan niet kansen bieden. ‘Verscheidene pianistes vertelden me dat ze als man tien jaar sneller de top van de carrièreladder hadden kunnen bereiken.’

Intussen zal niemand bij beluistering van een anonieme opname met stelligheid kunnen vertellen of er een man of een vrouw aan de piano zit. ‘Fine piano-playing is unisex: hooray’, juicht Tomes ietwat geforceerd. Want, zo voegt ze er meteen aan toe, dat wil ook zeggen dat vrouwen zich hebben aangepast aan de mannelijke manier van spelen. Wat dan natuurlijk meteen de vraag oproept of er ook een vrouwelijke manier van spelen zou kunnen zijn. Met meer gevoel en minder kracht misschien? Het blijft toch delicaat om daar uitspraken over te doen. Sowieso is de context bepalend, beseft Tomes: ‘Een kleine, fragiel uitziende vrouw kan een even krachtig en indrukwekkend effect creëren als iemand wiens geluid meetbaar luider of krachtiger is.’

Community

Susan Tomes komt aan het eind van haar boek tot een vaststelling voor zichzelf: ‘Toen ik jong was, had ik niet het gevoel dat ik deel uitmaakte van een community van vrouwelijke muzikantes, ik zag het eerder als mijn opdracht een plaats te veroveren in de gemeenschap van mannelijke muzikanten, want dat leek de plaats waar de macht lag. Was ik me meer bewust geweest van vrouwelijke voorouders, dan zou ik kracht geput hebben uit die gemeenschap.’

En daarvoor blijven boeken als Women and the Piano – zij het: Vrouw aan de piano – en het speurwerk van historici die doelbewust op zoek gaan naar die vrouwelijke voorbeelden nog steeds zeer welkom. Het citaat van de Duitse suffragette Louise Otto-Peters waarmee Susan Tomes haar boek besluit, blijft zeer actueel, hoewel het al dateert van 1849: ‘De geschiedenis van alle tijden, en vooral van vandaag, leert dat vrouwen vergeten zullen worden wanneer ze vergeten aan zichzelf te denken.’

___________________

  • Susan Tomes: Women and the Piano – A History in 50 Lives, Yale University Press, 2024, 286 p.
  • Veerle Janssens: Vrouw aan de piano – Een jaar met Fanny Mendelssohn, Clara Schumann en andere vergeten componistes, Uitgeverij Vrijdag/Pelckmans, 2018, 367 p.
  • Deze bespreking is ook verschenen bij Klassiek Centraal.




« VorigeVolgende »