Blog Image

blog

Ontsnappen met Ethel Smyth

Notities Posted on 6 november 2020 10:30

Hoe kunnen we het werk van vrouwelijke componistes objectief beoordelen als we het zelden of nooit te horen krijgen? Deze vraag der vragen werd al in 1959 opgeworpen door de Engelse componiste Kathleen Dale in haar herinneringen aan het leven en werk van haar collega en buurvrouw Ethel Smyth. Ooit zullen Smyths composities beoordeeld worden op hun intrinsieke kwaliteiten, oordeelde Dale, los van de achtergond waartegen ze ontstaan zijn. We hebben er nog decennia op moeten wachten, maar nu kan het eindelijk met The Prison (1930). Het Amerikaanse Experiential Orchestra heeft dit laatste grootschalige werk van de veelbesproken maar zelden goed beluisterde Dame Ethel Smyth voor het eerst op plaat gezet. En het ‘objectieve’ oordeel? Een werk dat je ráákt – zeker in deze duistere tijden waarin we allemaal een beetje in een gevangenis zitten.

Ethel Smyth in 1922. © Adam Cuerden/Library of Congress

Tot onze vreugde kunnen we vaststellen dat er steeds meer werk van vrouwelijke componistes wordt uitgevoerd en/of opgenomen. In mijn vorige notitie mocht ik nog juichen over de uitvoering, de eerste keer in meer dan anderhalve eeuw in ons land, van de derde symfonie van de Franse componiste Louise Farrenc (1804-1875) door Symfonieorkest Vlaanderen. Ook de Engelse Ethel Smyth (1858-1944) mag zich nu eindelijk verheugen in een gelijkaardig eerherstel. Want 90 jaar na de creatie van haar symfonie The Prison tekende het Experiential Orchestra and Chorus uit New York onder leiding van James Blachly voor de allereerste opname ervan.

Eindelijk kunnen we daarmee een oordeel vellen over haar compositorische kwaliteiten – althans over dit werk, want er blijft nog altijd veel van Smyths werk onuitgevoerd en onuitgegeven. Als de excentrieke Smyth al aandacht kreeg, ging die vooral naar haar levensstijl en haar literaire kwaliteiten.

Anekdote van de tandenborstel

Suffragettes gingen in hongerstaking uit protest tegen hun behandeling als misdadigers. © Harris & Ewing/Library of Congress

Hoewel de opname van The Prison al dateert van februari 2019, is ze niet toevallig afgelopen zomer uitgebracht. Op 26 augustus was het exact 100 jaar geleden dat het 19de amendement bij de grondwet van de Verenigde Staten werd aangenomen. Daarmee verwierven vrouwen na een felle strijd stemrecht. Het Experiential Orchestra beschouwt zijn opname daarom ook als een eerbetoon aan Ethel Smyth als een van de voorvechtsters van dit grondrecht. 

Al deed zij dat in Engeland, waar het vrouwenstemrecht een jaar eerder al was toegekend (voor vrouwen ouder dan 30). Smyth was er, samen met de militante Women’s Social and Political Union onder aanvoering van Emmeline Pankhurst, mee voor op de barricades geklommen. In 1912 werd ze zelfs veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden (waarvan ze effectief drie weken in de cel zat), nadat ze bij een staatssecretaris een steen door het venster had gegooid. Stenen gooien was maar een van de actiemiddelen van de suffragettes. Ze schrokken er ook niet voor terug om huizen, kerken en historische gebouwen in brand te steken, kunstwerken te vernielen en brievenbussen op te blazen. Weloverwogen ‘politieke misdrijven’, oordeelde de componiste in een brief aan haar zus, ‘om aandacht te vragen voor het feit dat ik grieven heb’. De gearresteerde vrouwen gingen er in de Holloway-gevangenis ook voor in hongerstaking, uit ‘protest tegen hun illegale behandeling als misdadigers’.

In die tijd componeerde Ethel Smyth The March of the Women, waaraan de meest geciteerde anekdote van de tandenborstel verbonden is. Toen dirigent Thomas Beecham haar in de gevangenis ging bezoeken, zag hij op de binnenplaats van de vrouwengevangenis ‘het nobele gezelschap martelaressen marcheren, hun strijdlied krachtig zingend terwijl de componiste vanuit een hoger gelegen venster hun haar goedkeuring toestuurt en in een bijna bacchantische razernij de maat slaat met een tandenborstel’.  

Deze anekdote is maar een van de vele over een vrouw die in levensbeschrijvingen bedacht wordt met adjectieven zoals rebels, koppig, extravagant, origineel, controversieel, onvermoeibaar, zelfverzekerd, onoverwinnelijk, legendarisch, uniek, onvervangbaar. En dan was er ook nog haar markante verschijning met oude mannenhoed, een lange zware tweedjas en een das of een strik.

Verslag van een worsteling om te ontsnappen

Tot daar enige achtergrond over de componiste, verhalen die we niet willen verdoezelen. Ze zijn niet alleen om van te smullen, maar zeker ook wel politiek en sociaal relevant. We kunnen ons samen met Kathleen Dale (*) ook afvragen wat de betekenis van haar werk is zónder die achtergrond. Haar productie ‘wint ontzettend aan belang wanneer ze bekeken wordt als de verdienste van een vrouw die, geconfronteerd met een harde oppositie, aan muziekstudies begon toen vrouwen nog erkenning moesten krijgen als creatieve musici’. Tussen haakjes: met haar opera Der Wald was ze in 1903 de eerste vrouw die werk uitgevoerd kreeg in The Metropolitan in New York. Het zou tot 2016 (!) duren voor ze daarin navolging kreeg (L’amour de loin van de Finse componiste Kaija Saariaho).

Zelf oordeelde Smyth in 1928 dat ‘de exacte waarde van mijn muziek waarschijnlijk pas bekend zal zijn als er niets meer over is van de schrijfster dan geslachtloze stippen en lijnen op gelinieerd papier’. Hoe dan ook zijn er niet veel componisten die vanuit eigen ervaring konden schrijven over een gevangenis. Toch strookt het levendige beeld dat we van Dame Smyth hebben, niet met de ingetogenheid, ja zwaarte van haar laatste grootschalige werk. Misschien had het te maken met haar leeftijd. Ze was 72 toen ze The Prison componeerde. Of met haar toenemende doofheid, waarmee ze al jaren worstelde en waardoor ze zich steeds meer toelegde op het schrijven van haar memoires (tien boekdelen). Niet lang na The Prison stopte ze helemaal met componeren. In een notitie over dit werk beschreef ze het als ‘a record of a struggle to escape from the bonds of self’. Op de een of andere manier wilde ze ontsnappen. 

The prisoner, onschuldig maar in eenzame opsluiting lijdend aan innerlijke kwellingen, discussieert met zijn soul over het naderende einde en hoe zich daarop voor te bereiden. Hij streeft ernaar ‘door contemplatie en ethisch gedrag het zelf los te maken van het ego en de opgesloten geest, lichaam en ziel te bevrijden van de ketenen van verlangen, om zo spirituele bevrijding te bereiken’, zoals het in het cd-boekje wat hoogdravend luidt. Boven aan de partituur citeerde de componiste de laatste woorden van de Griekse filosoof Plotinus: ‘Ik streef ernaar om datgene wat in ons goddelijk is, los te laten en het samen te voegen met het universeel goddelijke.’

Klanken die mooi samenhoren

Voor haar libretto keerde Ethel Smyth terug naar Henry Bennet (‘HB’) Brewster, haar meest intieme vriend met wie ze tussen 1884 en zijn dood in 1908 meer dan duizend brieven uitwisselde en die haar ook bijstond bij de libretto’s van haar eerste drie opera’s. Vlak voor de première van The Prison, die ze in 1931 in Edinburgh ondanks haar vergevorderde doofheid zelf dirigeerde, stond ze in voor een nieuwe uitgave van zijn hele tekst The Prison: A Dialogue (1891). Bij Brewster gaat het om een filosofisch gesprek onder vier vrienden over een pas ontdekte tekst die verondersteld wordt geschreven te zijn door een gevangene aan de vooravond van zijn executie. Smyth schrapte de commentaren en beperkte zich tot een dialoog tussen twee solisten (in de uitvoering van het Experiential Orchestra bas-bariton Dashon Burton en sopraan Sarah Brailey), geflankeerd door het koor en het orkest.

The Prison is Smyths enige symfonie, maar ze gaf zelf aan dat ze ‘symfonie’ hier niet gebruikte als orkestraal genre, maar in de Griekse betekenis van ‘klanken die mooi samenhoren’. Eigenlijk heeft het werk, dat een uur duurt, meer weg van een cantate of oratorium. En al had ze graag nog een (zesde) opera geschreven, het was niet haar bedoeling het te ensceneren. In haar manuscript voegde ze weliswaar schetsen van een gevangeniscel en een kapel toe, maar uit eerdere teleurstellende ervaringen wist ze dat ze geen poging meer moest ondernemen om het idee verkocht te krijgen aan een theater.

Vol symboliek

The Prison betekende voor Ethel Smyth zowel een samenvatting van haar carrière (en leven) als een afscheid. Smyth wist dat de complete doofheid onafwendbaar was. De levenslange strijdster leek nu ook te berusten. Ze verzoende zich zelfs met de dood, niet het minst die van haar creatieve maatje, HB Brewster, onder wiens dood aan leverkanker ze erg geleden had. 

Het werk, dat uit twee delen bestaat (Close on Freedom en The Deliverance), zit vol symboliek. In het eerste deel ontwaar je onder meer vogelgezang in een pastoraal fragment. Smyth verwerkte er ook fragmenten uit vroeger werk in, zoals haar strijkkwartet in mi klein en haar majestueuze Mass in D. Het koraal Schwing dich auf zu deinem Gott, dat ze componeerde in Florence toen ze HB voor het eerst ontmoette, doet dienst als interludium tussen de twee delen. Voorts zitten er wat referenties in aan oude Griekse melodieën die ze moet hebben opgetekend bij een bezoek aan het museum van Smyrna. Op het einde van het werk is zowaar The Last Post duidelijk herkenbaar. Een militair embleem als reminiscentie aan haar kindertijd als dochter van een generaal-majoor die opgroeide naast een legerbasis? Of een in memoriam voor haar betreurde HB? Met hem deelde ze alvast dit devies uit het libretto:  

While you’re alive, shine!
Never let your mood decline.
Life exists only a short while
And time demands its toll.

Dit is de tekst van het Griekse Seikiloslied, het oudste overgeleverde voorbeeld van een volledige compositie, inclusief de muzieknotatie. Een zekere Seikilos liet het als grafschrift voor zijn vrouw in steen beitelen.

Koude rillingen

Ethel Smyth hartsvriendin Virginia Woolf was niet zo enthousiast over The Prison. Ze vond het ‘too literary – too stressed – too didactic for my taste’. Afgaande op negatieve (vaak ook wel misogyne) recensies uit haar tijd had ook dirigent James Blachly lage verwachtingen toen hij gevraagd werd The Prison uit te voeren. Dat hij haar niet echt kende, zou wel betekenen dat ze niet zo goed was, redeneerde hij. Zoals zovelen beschouwde hij haar als niet meer dan een wat curieuze historische figuur, een van die zeldzame ‘vrouwen die componeerden’. 

Dirigent James Blachly.

Maar bij de allereerste repetitie voelde hij koude rillingen over zijn rug lopen, getuigde hij in The New York Times. De eerste donkere sonore klanken gingen door merg en been. Het was alsof een geest uit een fles werd gelaten: de ruimte leek zich te vullen met muziek die vastgezeten had en eindelijk losgelaten werd op de wereld. Op dat moment realiseerde de dirigent zich naar eigen zeggen dat hij te maken had met een meesterwerk van een componiste op haar hoogtepunt, schreef hij elders in een toelichting. Dit is ‘geen compositie die alleen maar onze nieuwsgierigheid verdient’. Het is een ‘uitzonderlijk muziekstuk van een grote componiste aan het einde van een opmerkelijke carrière, in volledige controle over het orkest en alle krachten, die een stuk creëerde dat zowel haar carrière samenvat als baanbrekend is’.

Kenners horen in The Prison Mahler, Brahms en Beethoven (diens Fidelio was Smyths favoriete opera). De dirigent ontkent ook niet dat het begin iets Wagneriaans heeft. Die invloeden zijn allemaal niet zo vreemd, wetende dat Smyth haar opleiding genoten heeft in Leipzig en daardoor ook veel meer als een Duitse componiste beschouwd mag worden. Maar, benadrukt Blachly, naarmate hij het werk instudeerde – hij moest vertrekken van een handgeschreven partituur en werkte drie jaar lang mee aan de eerste druk – en dirigeerde, werd het hem steeds meer duidelijk dat ze een unieke muzikale stem heeft. Je zou haar een slechte dienst bewijzen, oordeelt hij, als je haar zou beschrijven in termen van andere componisten. Nu de opname er is, vraagt hij: luister gewoon. Laat haar muziek recht tot jou spreken en word er verliefd op, op haar eigen voorwaarden, niet alleen om wie Ethel Smyth was. ‘Ik kan nu zeggen dat haar muziek vandaag nodig is, met haar eigen verdiensten, omdat ze zoveel met elkaar verbindt: zoveel componisten met wie ze contact had, evenals dirigenten die haar verdedigden.’ 

James Blachly is ervan overtuigd: ‘De wereld is eindelijk klaar voor haar muziek.’ Ik hoop het met hem.


(*) Kathleen Dale schreef een appendix bij de eerste biografie over Ethel Smyth door Christopher St. John (1959). 
• Meer over Ethel Smyth in het hoofdstuk Dirigeren met een tandenborstel (p. 205-234) in Vrouw aan de piano en op www.ethelsmyth.org.
• The Prison is uitgebracht bij Chandos. De integrale opname is samen met de partituur ook te volgen op YouTube. De cd – en dus eigenlijk ook Ethel Smyth – won in 2021 een Grammy Award in de categorie ‘Best Classical Solo Vocal Album’.



Louise neemt revanche in tienvoud

Notities Posted on 29 augustus 2020 23:58

Dan staat je symfonie na meer dan anderhalve eeuw ein-de-lijk nog eens op het programma in België en steekt een of ander virus daar een stokje voor. Het overkwam de 19de-eeuwse Franse componiste Louise Farrenc in de lente van het dystopische jaar 2020. Maar zo gemakkelijk liet ze zich deze keer niet doen. Ze neemt revanche, in tienvoud zelfs. Zoveel keer voert Symfonieorkest Vlaanderen in september haar derde symfonie uit. Hieronder het uitgebreide portret dat ik van haar schetste naar aanleiding van de concertreeks en dat intussen verscheen in het Nederlandse muziektijdschrift De Nieuwe Muze.

Louise Farrenc,
uniek als componiste, uniek in Frankrijk

Dit artikel verscheen ook in De Nieuwe Muze. Klik voor de pdf.


Onder leiding van de Estse dirigente Kristiina Poska neemt Symfonieorkest Vlaanderen het initiatief voor een concertreeks die in meerdere opzichten ‘uniek’ genoemd mag worden. Op het programma staat een werk dat anderhalve eeuw geleden al eens in België te horen was, maar daarna nooit meer. Omdat het gecomponeerd werd door een vrouw? Hoe dan ook doet haar naam slechts bij weinigen een belletje rinkelen: Louise Farrenc. Nochtans was deze Franse pianiste, pedagoge en componiste in haar tijd, midden 19de eeuw, vrij gerenommeerd in haar geboortestad Parijs.

Een uniek concert dus, maar ook een unieke componiste. Louise Farrenc (1804-1875) neemt een bijzondere positie in, en dat in meer dan één opzicht: als vrouw in de mannenwereld van de klassieke muziek in de 19de eeuw, maar ook in vergelijking met haar componerende tijdgenotes door haar achtergond, haar opleiding en de muziekgenres waaraan ze zich waagde, én in het Franse muziekleven van haar tijd in het algemeen.

Eerst iets over vrouwelijke componistes in de 19de eeuw. Stilaan beginnen ze wat uit de vergetelheid te geraken. Clara Schumann heeft in 2019 behoorlijk wat aandacht gekregen, dankzij haar 200ste geboortedag. Fanny Mendelssohn horen we tegenwoordig ook al eens wat meer. En verder: Mel Bonis, Nadia en Lili Boulanger. Maar Louise Farrenc?

Een zeldzaam portret van Louise Farrenc.
(Olieverfschilderij door Luigi Rubio, 1835)


Vrouwen hebben zeker altijd gecomponeerd. Dat er zo weinig zijn – althans, we kénnen er weinig – heeft ermee te maken dat ze niet bepaald aangemoedigd werden om zich toe te leggen op een professionele en dus publieke loopbaan in de muziek. Ze waren wel muzikaal actief, maar dan toch vooral privé of in kleine kring. 

Wat de twee bekendsten betreft: Fanny Mendelssohn mocht als kind dan wel een even groot talent tentoonspreiden als haar broer Felix, van haar vader kreeg ze met zoveel woorden te horen dat muziek voor een vrouw alleen maar ‘versiersel’ mocht zijn. Felix deed nauwelijks of geen moeite om haar van het tegendeel te overtuigen. Het wonderkind Clara Wieck werd door haar vader wél heel erg aangemoedigd, maar tijdens haar latere relatie met Robert Schumann kwam zij als componiste toch ook op de tweede plaats. Beide componistes kregen uitsluitend privéonderricht.

Dat is meteen het eerste punt waarop Louise Farrenc zich van haar vrouwelijke collega’s onderscheidt: ze kreeg les van een professor, privé maar mogelijk ook aan het conservatorium. Haar achtergrond is ook helemaal anders dan die van haar Duitse tijdgenotes.

Kunstenaarsfamilie in de Sorbonne

Louise Farrenc, op 31 mei 1804 geboren als Jeanne Louise Dumont, groeide op in een kunstenaarsfamilie met een lange stamboom. Haar moeder kwam uit een schildersfamilie, haar vader en broer, haar grootvader, overgrootvader en betovergrootvader waren allemaal gerenommeerde beeldhouwers en/of schilders, in dienst van koningen en hertogen. In Parijs zijn nog altijd veel werken van hen te bewonderen, in straten en op pleinen en in het Louvre.

Achtereenvolgende generaties van de familie Dumont woonden trouwens in een kunstenaarskolonie in dat koninklijk paleis dat het Louvre toen was. Dat privilege was ingesteld door Henri IV, om de kunstenaars te bevrijden uit de greep van de gilden, maar ook wel om ze in het gareel te houden. Toen Lodewijk XIV besliste van het Louvre een museum te maken voor de kunstwerken van zijn veroveringstochten, liet hij de gemeenschap van zo’n 30 families van schilders, graveurs en beeldhouwers verhuizen naar de Sorbonne. Het is daar dat Louise geboren werd. 

Voor haar maakte kunst dus vanaf haar geboorte deel uit van haar leven. Ze groeide op in een verlicht milieu waarin ze haar talenten volop kon en mocht ontwikkelen. Haar ouders, die overigens pas trouwden na de geboorte van hun oudste twee kinderen, gaven zowel hun zoon Auguste als hun twee dochters Louise en Constance een stevige intellectuele bagage mee. Welke opleiding Louise precies gevolgd heeft, is niet duidelijk. Er zijn nauwelijks persoonlijke documenten van haar bewaard en voor informatie over haar kindertijd moeten we voortgaan op de biografie die haar broer wel gegund was. Haar verdere loopbaan geeft hoe dan ook blijk van die stevige basis.

Louise Dumont wordt Louise Farrenc

Haar eerste lessen piano en notenleer kreeg Louise als zesjarig meisje van haar meter Anne-Élisabeth Cécile Soria, die nog les gevolgd had bij Muzio Clementi. Vanaf haar 15de begon Louise ook harmonie en compositie te volgen bij Anton Reicha, de uit Praag afkomstige componist en muziekpedagoog die les gaf aan het conservatorium van Parijs. Pianolessen volgde ze mogelijk ook bij Johann Nepomuk Hummel en Ignaz Moscheles. 

Aristide Farrenc.

Optreden kon Louise in de Sorbonne, als soliste en als begeleidster, met muzikanten van de kolonie en met anderen. Het is wellicht daar dat ze Aristide Farrenc leerde kennen, een fluitist afkomstig uit Marseille met wie ze op 17-jarige leeftijd trouwde.

Aristide Farrenc werd muziekuitgever en zou op die manier ook een belangrijke rol spelen in de carrière van Louise, die zelf heel timide en bescheiden was. Aristide bewonderde haar zeer en zorgde voor de uitgave van 41 van haar 51 opusnummers, niet alleen in Frankrijk, maar ook in Duitsland en Engeland.

Lof van Robert Schumann

Haar eerste werken componeerde ze vooral voor haar eigen instrument, waaronder karakterstukken en veel variaties, zoals Air russe varié (op. 17), waarmee ze als volleerde concertpianiste zeer veel lof oogstte bij muziekcritici. Robert Schumann bijvoorbeeld schreef in zijn Neue Zeitschrift für Musik: ‘Het zijn kleine, pure sterke studies, zo sterk getekend, zo verstandig uitgewerkt, in één woord zo volmaakt dat men er wel van moet houden, des te meer omdat er een zacht-romantisch aroma over hangt.’

Het officiële leerboek aan de conservatoria van Parijs, Brussel en Bologna.

Die positieve kritiek gaf de pianiste ruimere bekendheid. In 1839 verscheen de eerste van haar vier cycli met studies. De bundel 30 études pour piano dans tout les tons majeurs et mineurs (op. 26) werd zo gewaardeerd dat die het officiële leerboek werd aan de conservatoria van Parijs, Brussel en Bologna. Gezien hun moeilijkheidsgraad én melodische karakter (luister bv. naar Études nr. 10) zijn dit niet louter studies, maar echte concertwaardige stukken voor gevorderde pianisten. Louise voerde ze ook zelf geregeld uit.

Kamermuziek en orkestwerk

In de jaren 1840 schreef ze voornamelijk kamermuziek, waaronder trio’s (op. 45), kwintetten, een sextet en zelfs een nonet (op. 38). Ze durfde ook orkestwerk aan. Vanaf haar 30ste schreef ze twee ouvertures en drie symfonieën. En dat is, na haar achtergrond en opleiding, het tweede punt waarop ze zich onderscheidt van de meesten van haar vrouwelijke collega’s. Clara Schumann heeft wel een pianoconcerto geschreven en Fanny Mendelssohn een oratorium, maar de meeste vrouwen componeerden solowerken voor hun eigen instrument (doorgaans de piano), liederen of werken voor kleine ensembles. Dat had veel te maken met praktische overwegingen: je moest middelen en connecties hebben om je werk uitgevoerd te krijgen. 

Louise Farrenc had die, want als een van de allereerste vrouwen kreeg ze in 1842 een aanstelling aan het conservatorium van Parijs, weliswaar voor een klas van uitsluitend meisjes, en vele jaren tegen een lagere verloning dan haar mannelijke collega’s – pas na een zelfverzekerde brief aan de directeur kreeg ze loonsverhoging. Ze zou er 30 jaar les geven, tot haar pensioen in 1872. 

In de schoot van dat Conservatoire national was in 1828 de Société des concerts opgericht, een orkest samengesteld uit professoren, leerlingen en oud-leerlingen van de school met als doel de Duitse klassiek-romantische traditie, en dan vooral het symfonisch werk van Beethoven, bekend te maken.

Duitsgeoriënteerd en instrumentaal

Daarmee komen we aan het derde element waardoor Farrenc een unieke positie inneemt. Parijs was dan wel dé muziekstad van Europa, je kon er eigenlijk alleen roem verwerven met opera. Frankrijk was in Farrencs tijd helemaal in de ban van de vocale muziek. Sinds de Franse Revolutie componeerde bijna geen enkele Franse componist nog symfonieën, strijkkwartetten of sonates. Afgezien van Hector Berlioz en George Onslow zorgde Louise Farrenc er vrijwel in haar eentje voor dat er toch nog Franse instrumentale muziek gecreëerd werd. 

Daarbij knoopte ze aan bij de traditie van Mendelssohn, Schumann, Liszt en Chopin, uiteraard ook onder invloed van haar Duitse leermeester Anton Reicha en wellicht ook van vriend des huizes Johann Nepomuk Hummel. Louise Farrenc zag het als haar opdracht de klassieke werken in Frankrijk bekend te maken en die stijl voort te ontwikkelen. In de Duits georiënteerde Société des Concerts du Conservatoire kon ze met dat soort werk op grote bijval rekenen. Als een van de weinige Franse componisten genoot ze dan ook de eer haar werk er te kunnen voorstellen.

François-Joseph Fétis, borstbeeld in ‘zijn’ conservatorium in Brussel. (© vja)

Een van de professoren van het conservatorium van Parijs was de Belgische componist en muziekcriticus François-Joseph Fétis. Later zou hij de eerste directeur worden van het conservatorium van Brussel. Hij was een pleitbezorger van Louises werk en probeerde er ook in zijn geboorteland interesse voor te wekken. Dankzij hem beleefde haar eerste symfonie in Brussel zelfs haar première, nog voor ze werd uitgevoerd in Parijs. ‘Deze symfonie is een hoogst merkwaardig werk’, schreef Fétis erover, ‘en de componiste verdient de aandacht van het publiek – een componiste die nog onvoldoende bekend is en onvoldoende gepromoot wordt.’

Ook haar derde symfonie op. 36, de meest geliefde van de drie en degene die het Symfonieorkest Vlaanderen zal uitvoeren, haalde hij naar Brussel. Het is een door Beethoven en Mendelssohn beïnvloed werk, waarin Farrenc toch ook sterke eigen accenten heeft gelegd. Deze symfonie werd herhaaldelijk uitgevoerd: behalve in Parijs en Brussel ook in Genève. 

‘Geen musicus die zich de symfonie niet herinnert, een sterk en moedig werk, waarin de glans van de melodieën wedijvert met de verscheidenheid van de harmonie’, schreef een recensent drie jaar later nog in La France musicale.  

Veelgeprezen, toch vergeten

Louise en Aristide kregen één dochter, Victorine, eveneens een talentvolle pianiste en componiste. Ze overleed echter op 33-jarige leeftijd aan tuberculose. Na haar dood componeerde Louise geen noot meer. 

‘Le trésor des pianistes’, anthologie in 23 delen van de 16de tot de 19de eeuw.

Voortaan legde ze zich, samen met haar man, toe op de uitgave van Le trésor des pianistes, een uitzonderlijke anthologie in niet minder dan 23 delen van pianomuziek van de 16de tot de 19de eeuw. Na de dood van haar man zette Louise het werk alleen voort.

Louise Farrenc werd bij leven en welzijn gevierd en geprezen. De Académie des Beaux Arts kende haar twee keer de Prix Chartier toe. Toch werd ze na haar dood in 1875 – op 71-jarige leeftijd – snel vergeten. Misschien had dat ermee te maken dat ze, anders dan bijvoorbeeld Fanny Mendelssohn en Clara Schumann, geen nakomelingen had die haar nalatenschap in ere konden houden. Haar voorliefde voor de Duitse stijl zal ook niet geholpen hebben, zeker niet na de Frans-Duitse oorlog en de oprichting van de Société nationale de musique in 1871, die er onder impuls van Camille Saint-Saëns alles aan deed om een nationale Franse stijl te ontwikkelen. 

Fétis schreef over Farrenc: ‘Het genre van de grootschalige instrumentale muziek waartoe madame Farrenc zich door haar natuur en opleiding geroepen voelde, vereist middelen die een componist slechts verwerven kan met enorme inspanningen. Een andere rol speelt het publiek, dat in de regel niet uit kenners bestaat, en dat bij het beoordelen van kwaliteit enkel kijkt naar de naam van de componist. Als die niet bekend is, staat het publiek niet open voor het werk. De uitgevers, vooral die in Frankrijk, sluiten hoe dan ook hun oren, zelfs als het werk degelijk is. Dat waren de obstakels waarmee madame Farrenc geconfronteerd werd en die haar tot wanhoop gedreven hebben. Dat is de reden waarom haar werk vandaag vergeten is, terwijl het haar in een andere tijd grote waardering bezorgd zou hebben.’

Laten we hopen dat die tijd er nu wél is. In mijn boek Vrouw aan de piano (2018) kon ik niet anders dan betreuren dat het (orkest)werk van Louise Farrenc nooit nog uitgevoerd wordt. Ik ben zeer blij dat Symfonieorkest Vlaanderen mij nu tegenspreekt.

_______________________

Ter aankondiging van de concertreeks van Symfonieorkest Vlaanderen werd ik in februari 2020 geïnterviewd voor dit filmpje. Raadpleeg de agenda van de concerten in Concertgebouw Brugge, de Bijloke in Gent en deSingel in Antwerpen. Klara zendt het concert van 4 september rechtstreeks uit om 20 uur.



« VorigeVolgende »