Blog Image

blog

Irène Fuerison, componiste ‘uit menslievendheid’

Notities Posted on 31 januari 2022 10:30

Irène wie? Irène Fuerison. Een Gentse, blinde componiste wier werk bij leven en welzijn wel op enige aandacht kon rekenen, maar die na haar dood in 1931 volledig in de vergetelheid geraakte. Sopraan Pauline Lebbe wil daar verandering in brengen. En ook ikzelf probeer een bescheiden steentje bij te dragen door een van haar bijzonder mooie preludes te spelen.

James Ensor: ‘La musique russe’ (uitsnit). © KMSKB

Na ons fijne concert van vrouwen-aan-de-piano in november 2021 werd het hoog tijd om nog eens nieuw werk te ontdekken. Ik was me er al enige tijd van bewust dat er nog geen werk van een Belgische componiste op mijn pupiter stond – even abstractie makend van de hedendaagse Axelle Kennes, Heli Jakobson en Nina Smeets. In Vrouw aan de piano (p. 48-49) haal ik wel enkele namen aan, maar ik beschikte tot nog toe niet over composities van hun hand voor piano, vooropgezet dat die er zijn én dat ze ook nog mooi en speelbaar zijn door een amateurpianiste als ik. 

Sopraan Pauline Lebbe.

Het toeval wilde dat ik in oktober tijdens ARTICULATE, het jaarlijkse ‘onderzoeksfestival’ van KASKA en het Antwerpse conservatorium, een lecture recital bijwoonde van sopraan Pauline Lebbe en pianist Bert Koch (lid van het Kugoni Trio). Hun voorstelling Het lied van de haard is een kennismaking met liederen en pianowerk van Maria Matthijssens (geboren Schewyck, 1861-1916), Eva Dell’Acqua (1865-1930) en Irène Fuerison (geboren Van Santen, 1875-1931). Vooral die laatste wekte mijn interesse, nadat ik van de hand van Pauline Lebbe ook een artikel over haar gelezen had: Irène Fuerison – Hoe een Gentse componiste uit het muzieklandschap verdween.

Enkele dagen later sprak ik af met Pauline in het Grand Café van deSingel. In hetzelfde gebouw doet zij sinds 2017 bij het Studiecentrum Vlaamse Muziek onderzoek naar het Vlaamse lied. Ze is ook coördinatrice van de onderzoeksgroep Labo XIX&XX. Van daaruit dook ze ook al onder in leven en werk van Jacqueline Fontyn (1930 – beluister dit lecture recital).

Belgisch liedrepertoire

Paulines passie voor onderzoek en het lied vloeit voort uit haar masterscriptie aan het Lemmensinstituut waarvoor ze zich verdiepte in het Belgische liedrepertoire op teksten van Belgische symbolistische auteurs. Voor haar eindexamen in 2017 gaf ze een gesmaakt concert met liederen van alleen maar Belgische componisten. Op het programma toen nog alleen mannen, maar onder meer Irène Fuerison zat al wel in haar uitgebreide databank, met een lied op een tekst van Emile Verhaeren. ‘Ik vroeg me af of die Irène nog meer geschreven had’, vertelt Pauline. ‘Ik heb intussen liederen van haar gevonden in de bibliotheek van het conservatorium van Gent, sommige ook in Brussel, maar niet in de handel.’

Het zijn er 70 à 80, maar het is best mogelijk dat er nog meer zijn – of waren. Want in teruggevonden programmablaadjes ontdekte Pauline titels waarvan het manuscript nog spoorloos is. ‘Ik hou mijn hart vast,’ zegt de onderzoekster, ‘want ondertussen zijn we 100 jaar later. Er zijn steeds minder mensen die Irène Fuerison gekend hebben. Daarom heb ik in mijn artikel alle namen vermeld die met haar verband houden. Bij wie dat leest, kan misschien een belletje rinkelen: ‘‘Tiens, die naam zegt me iets, waarschijnlijk heeft mijn grootmoeder die gekend en misschien heeft die nog wel werk van haar gespeeld.’’ Ik besef dat de kans klein is, want ik vrees dat mensen snel denken dat zo’n manuscript niks waard is. Zelfs Irènes dochter Madeleine heeft waarschijnlijk de waarde niet ingezien van de partituren die ze geërfd heeft, want ze heeft er 40 jaar niets mee gedaan: ze niet uitgegeven, ze noch gespeeld of naar een bibliotheek gebracht.’

Op initiatief van Madeleine Fuerison en haar echtgenoot werd in 1933 wel de tweejaarlijkse Prix Irène Fuerison in het leven geroepen. De Académie Royale de Belgique beloont er een componist/e jonger dan 50 en verblijvend in België mee voor een werk in een vooraf bepaald muziekgenre van minstens 12 minuten.

Pionierswerk

Eind jaren 60 kreeg een violiste genaamd Schoentjes-Zimmer de overgeleverde manuscripten van Irène Fuerison in haar bezit. Waarschijnlijk was zij een verwante van de pianiste Denise Schoentjes-Dauge, die in 1919 werk van Irène had uitgevoerd. De violiste Schoentjes-Zimmer organiseerde in 1969 samen met een pianiste in Gent twee concerten rond Irène Fuerison. Pas in 1987 vertrouwde ze het archief toe aan de bibliotheek van het Gentse conservatorium. Pauline Lebbe: ‘Ik heb de teruggevonden manuscripten intussen ingescand, heb er een aantal doorgelezen en ben ze nu aan het voorbereiden om ze uit te geven in moderne notatie.’

Irène Fuerison en haar echtgenoot woonden op de Coupure in Gent. © Erfgoed Vlaanderen

Paulines werk vereist echt bronnenonderzoek, het is pionierswerk. In haar artikel in Forum+ beschrijft ze hoe ze registers van de burgerlijke stand en overlijdensberichten uitploos om meer te weten te komen over de familiale achtergrond van Irène Fuerison. Via het Gentse stadsarchief leerde ze meer over haar echtgenoot Joseph Fuerison (1865-1921), een Fransgezinde, liberale advocaat die actief was in enkele patriottische bewegingen. Zo kreeg ze ook inzicht in de sociale omgeving van het echtpaar, dat woonde in het ouderlijke huis van Joseph op de Coupure (het huidige nummer 371). Aan de hand van programmabrochures en krantenartikels probeerde ze zicht te krijgen op Irènes oeuvre, want het aantal composities die uitgegeven werden, bleef zeer beperkt.  

Gelijkenissen, en toch eigen stempel

Het levensverhaal van Irène Fuerison vertoont opvallende gelijkenissen met dat van Maria Matthijssens en Eva Dell’Acqua, stelde Pauline vast. Geen van de drie heeft ze kunnen terugvinden op de inschrijvingslijsten van de conservatoria. Maar omdat ze alledrie geboren werden in een relatief welstellend milieu, kregen ze wellicht muziekles van een goeie privéleraar – meisjes uit de burgerij genoten voornamelijk thuisonderwijs. Maria en Irène hadden na hun huwelijk met respectievelijk een architect en een advocaat ook veel vrije tijd om zich te wijden aan hun ‘hobby’.

‘Deze drie componistes zijn ongeveer in dezelfde periode geboren, behoorden tot de Franstalige bourgeoisie, hebben alledrie de Eerste Wereldoorlog meegemaakt en leefden in vergelijkbare omstandigheden. Toch draagt hun muziek een eigen stempel’, vindt Pauline. 

‘Maria en Eva genieten al iets meer bekendheid (onder meer dankzij het onderzoek van Jan Dewilde, bibliothecaris en coördinator van het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek, vja), Irène is voor iedereen de meest ‘nieuwe’. Van de drie schreef zij volgens mij de meest hoogstaande muziek. Haar liederen zijn echt fantastisch, op heel interessante teksten ook.’

Irène en Maria hebben ook liederen op Nederlandstalige teksten gecomponeerd, maar met een opmerkelijk stijlverschil tegenover de Franstalige. Die van Maria Matthijssens zijn vrij volks en behoren meer tot de studentencodex, zoals Schoentjelap en Omdat ik Vlaming ben, waarmee ze eigenlijk het meest succes geoogst heeft. De vier Nederlandstalige liederen van Irène Fuerison zijn niet zozeer volksliederen als wel schlagers, en volgens Pauline alleszins van een wat lager niveau dan haar andere werk.

Pauline gaat ervan uit dat Irène op erg hoog niveau piano speelde. Dat mag extra opmerkelijk genoemd worden, want ze was blind. Vanaf haar twintigste, vermoedt Pauline op basis van correspondentie van Irènes echtgenoot en een in memoriam (in de krant La Flandre Libérale, 28 juni 1931). Een onbeantwoorde vraag is wie haar composities noteerde. Ooit zouden vier blinde musici haar kwartet hebben uitgevoerd, waarvoor het in brailleschrift werd omgezet. In 1972 werd de oprichting van een ‘atelier Irène Fuerison’ bij de Brailleliga opgeluisterd met werken van Irène.

In het nadeel

Nog afgezien van Irènes handicap waren vrouwelijke componistes in vergelijking met hun mannelijke collega’s fameus in het nadeel, hoe hoog hun niveau mogelijk ook was. Ze bleven immers buitenstaanders. Mannelijke componisten kregen een opleiding aan het conservatorium en behaalden er prijzen, waardoor ze in het circuit geraakten, zelf docent werden, orkesten dirigeerden die hun eigen muziek konden uitvoeren, waardoor die een publiek vond en uitgegeven werd, wat hen vervolgens weer meer connecties opleverde, enzovoort.

Voor vrouwen was het veel moeilijker, of op zijn minst ongebruikelijk, dat ze met hun composities buiten de eigen muren traden. Toch heeft Irène Fuerison ook orkestwerken geschreven die zelfs enkele keren uitgevoerd zijn. Bijvoorbeeld een niet meer terug te vinden Allegro romantique in de Pathé-concertzaal in Gent tijdens een concert waarvan de opbrengst ging naar de sociale kas van muzikanten die getroffen waren door oorlog. Een andere keer stond La Belle au bois dormant geprogrammeerd op een festival ten voordele van een bijstandsorganisatie. In 1918 was Irène een van de Belgische componisten tijdens een concert met kamermuziek waarvoor een vrije bijdrage gevraagd werd ten voordele van de Belgische krijgsgevangenen. In datzelfde jaar stond haar orkestwerk Ommeganck (toen onder de titel Cortège de joyeuse entrée) op het programma van een Gala patriotique in de Gentse opera, waarbij de opbrengst van de verkoop van het programmablaadje naar de Hulpkas voor oorlogsslachtoffers ging.   

Simple amateur

Geen van die orkestwerken is ooit in druk verschenen, laat staan dat er opnames van te vinden zouden zijn. Aangemoedigd door de enthousiaste reacties van publiek en musici verlangde Irène er nochtans naar dat haar composities uitgegeven zouden worden. Haar man sprak zijn connecties aan en probeerde uitgeverijen te overtuigen. Hij benadrukte daarbij dat Irènes oogmerk louter menslievend was – bekend worden was volgens hem niet haar doel. Hij omschreef haar als ‘une bonne musicienne, mais simple amateur’ – amateur in de ware betekenis van ‘liefhebber’.

De Brusselse uitgeverij L’art belge was uiteindelijk bereid een vioolsonate en drie liederen (waaronder Les litanies d’amour, op. 48, hier uitgevoerd door Pauline Lebbe) uit te geven. De voorwaarde was wel dat het echtpaar zelf de kosten zou dragen (3.400 frank plus auteursrechten voor de teksten). Maar de deal ging blijkbaar niet door, want er is geen uitgave bij L’art belge terug te vinden. Door de inspanningen van haar echtgenoot kregen Irènes composities wel uitvoeringen tot in Frankrijk, Engeland en Amerika. 

Ondertussen bleef Irène componeren: cellosonates, een strijkkwartet, liederen, enz. In 1923, twee jaar na de onverwachte dood van haar man, probeerde ze opnieuw werk gepubliceerd te krijgen. Deze keer klopte ze aan bij de Gentse uitgever Paul Struyf – haar Fransgezinde man had enkel bij Franse en Brusselse uitgevers geprobeerd. Overigens, merkt Pauline op, is Irènes ‘hybride profiel, te Vlaams voor de franskiljons en te Frans voor de flaminganten’ ook een mogelijke verklaring waarom de Gentse componiste maar moeilijk een plek veroverde.

Uiteindelijk financierde Irène bij Struyf zelf de uitgave van Six mélodies (zang met begeleiding), in een oplage van 500 exemplaren. Van de bundel Les heures (op zes gedichten van Emile Verhaeren) en Six préludes voor piano solo liet ze 50 exemplaren drukken. Dat is niet bepaald veel; om die terug te vinden is het zoeken naar een speld in een hooiberg. Alles samen zijn tijdens haar leven 14 opusnummers verschenen: 6 pianowerken en 8 liederen. Haar hele oeuvre reikt tot opusnummer 95, plus minstens 4 ongenummerde stukken.

Als de poten van een spinnetje

Ik heb enkele partituren kunnen krijgen via pianiste Katrijn Friant. Zij heeft samen met violist Paul Klinck eind jaren negentig de allereerste en tot nog toe enige cd met werk van Irène Fuerison opgenomen. Op het donkergrijze hoesje staan alleen wat brailletekens, geen inhoudstafel: Paul Klinck, tevens producent, wilde dat we ons als de componiste zelf zouden voelen. De toelichting wordt gegeven in de laatste, gesproken track. Het zijn stuk voor stuk liefelijke, zangerige, kleurrijke werken met een opmerkelijke harmonische ontwikkeling. 

Een van Irènes preludes, het vrij korte opus 65, staat nu op mijn piano. Er staan flink wat mollen aan de sleutel, en daarbovenop wordt voortdurend gemoduleerd. Mijn vingers wordt geen moment rust gegund. Als de poten van een spinnetje wiegelen ze in één vloeiende beweging van de ene maat naar de andere. Al bij al is het niet zó moeilijk – het lijkt het eenvoudigste werk van de cd – en het doet me verlangen naar meer. Hoewel op het eerste gehoor flink wat uitdagender hoop ik dat bijvoorbeeld ook het sprankelende opus 67 me wel kan lukken. En nog liever zou ik een van de duo’s met viool spelen.

Irène Fuerison: prelude opus 65, door Katrijn Friant.
Irène Fuerison: prelude opus 67, door Katrijn Friant.
Irène Fuerison: Largo uit de vioolsonate opus 25, door Katrijn Friant en Paul Klinck.

Lastige afweging

Pauline en ik zijn alvast overtuigd: Irène Fuerison is het ontdekken waard. Pauline probeert dat dus met haar voorstelling Het lied van de haard. Eenvoudig gaat dat niet. Ze had in het najaar van 2021 twee voorstellingen gepland, maar die zijn allebei afgelast wegens … gebrek aan belangstelling. ‘Ergens begrijp ik dat ook wel’, zegt Pauline, ‘er stond immers geen bekende naam op de affiche. Misschien zou ik die drie vrouwen beter combineren met een Schubert of zo. Maar dat is het tegendeel van wat ik wil doen. Het is een lastige afweging, want nu hebben ze helemaal geen aandacht gekregen. Misschien moet ik subsidies proberen te krijgen, zodat men geen inkom hoeft te betalen?’

Mogelijk had de tegenvallende kaartenverkoop ook wel te maken met corona. In ieder geval is het nu een bijzonder lastige periode, vindt Pauline. ‘De kans dat een voorstelling niet kan doorgaan wegens besmetting of quarantaine is groot. Toch ga ik het er niet bij laten, want iedereen die de werken al hoorde, heeft me verzekerd dat de muziek van deze drie componistes écht goed is. Vooral over Irène krijg ik verbijsterde reacties: hoe is het mogelijk dat we deze componiste nog niet kenden?’

‘Ik stel vast dat ik slechtgezind word als mensen iets negatiefs over Irène durven te zeggen’, besluit Pauline. ‘Ze is een soort vriendin geworden, mijn protegeetje.’ 

___________

Info

  • Pauline Lebbe: Irène Fuerison – Hoe een Gentse componiste uit het muzieklandschap verdween, Forum+, februari 2021
  • Luister naar Les litanies d’amour en J’ai cherché trente ans door Pauline Lebbe (zang) en Peter Jeurissen (piano).
  • Cd met 6 preludes voor piano en 3 duo’s voor piano en viool, door Katrijn Friant (piano) en Paul Klinck (viool), PKP 015, te bestellen bij paulklinck@hotmail.com.
  • Ik speel de prelude opus 65 tijdens een lezing op maandag 21 februari in bibliotheek Driehoek in Ekeren.
  • Van Irène Fuerison zijn geen portretten terug te vinden. Pauline Lebbe illustreert het verhaal van de componiste graag met het schilderij La musique russe van James Ensor, dat een pianiste op de rug toont. Irènes dochter Madeleine zou bij legaat vijf Ensors hebben nagelaten. 

___________

Krijg mijn notities in uw mailbox

Lees meer notities



Clémentine, het meisje van de piano

Notities Posted on 30 december 2021 21:07

Als piano’s zouden kunnen vertellen, hoeveel boeiende verhalen zou dat niet opleveren? Veerle Deknopper schreef zo’n verhaal. Ze laat een meer dan honderd jaar oude Pleyel herinneringen ophalen aan een pienter meisje dat het in het begin van de twintigste eeuw vanuit een sterke overtuiging ver wist te schoppen. De piano biedt een originele insteek voor een historische roman. Al kon het nog beter.

De aanzet tot Clémentine, het meisje achter de piano was de toevallige vondst van een historisch waardevolle piano. Toen amateurpianiste Veerle Deknopper in een kringloopwinkel in Mechelen even het deksel van een oud instrument oplichtte om de toetsen te voelen en de naam Pleyel zag staan, besefte ze onmiddellijk dat ze oog in oog stond met een bijzonder exemplaar. Via het serienummer achterhaalde ze dat de befaamde Parijse pianobouwer Pleyel het instrument gebouwd had in 1893. Eenzelfde model belandde destijds bij Claude Debussy.

Veerle haalde de Pleyel in huis voor 60 euro, terwijl op dat moment een gelijkaardig instrument – gerestaureerd weliswaar – in Frankrijk te koop bleek te staan voor 18.000 euro. Het was zo’n verhaal te mooi om waar te zijn en het werd dan ook gretig opgepikt door de pers. Ik zal wel niet de enige geweest zijn die in die dagen een ommetje maakte langs een kringloopwinkel… 

Vragen van journalisten over de potentiële financiële waarde van het instrument hadden haar echter danig geënerveerd, vertelde Veerle op de boekvoorstelling in haar café De Floeren Aap, in de schaduw van de Sint-Romboutskathedraal in Mechelen. ‘Besef je wel wat die piano allemaal heeft meegemaakt? Twee pandemieën! Misschien wel moffen die erop gespeeld hebben’, foeterde ze. Als die piano kon vertellen…

Gabriël, een echte, zachte man

En zo zette de Pleyel haar aan het dromen, legt ze ook uit in de epiloog (die ze vooraan in haar boek plaatste). Ze dacht terug aan haar eigen kindertijd, en hoe gehecht ze toen was aan de buffetpiano waarop ze leerde spelen. Voor haar is piano – anders dan wat Van Dale en ook ikzelf vinden – geen vrouwelijk woord. Haar piano was ‘een echte man, een zachte man’, die alles van haar wist en haar nooit zou verraden of verlaten. Wat als ze die oude Pleyel van de kringloopwinkel nu ook eens een beste vriendinnetje zou schenken, dacht ze. En zo liet ze Gabriël-de-piano het verhaal van Clémentine vertellen, een meisje dat opgroeide in een Brusselse bourgeoisfamilie in het begin van de 20ste eeuw. 

Veerle bekende dat ze in haar historische roman nogal wat herinneringen aan haar eigen kindertijd maar ook het recentere verleden verwerkt heeft. Zo had ze bijvoorbeeld, net zoals Clémentine, een pianoleraar die het voor haar ‘verkloot’ heeft. Maar ze wilde er ‘geen melig verhaal van een ongelukkige jeugd van maken’. En dat is het ook niet geworden. Veerle en met haar Gabriël-de-piano vertellen met lichtheid, vertedering en vooral veel bewondering over een meisje dat haar nek durfde uit te steken.

Het pientere bourgeoiskind Clémentine heeft lef en bewandelt paden die toen voor vrouwen nauwelijks toegankelijk waren. Ze durft een grote mond op te zetten tegen een muziekrecensent, en hem op zijn eigen terrein te verslaan door zelf recensies te gaan schrijven. Die verschijnen onder een (mannelijk) pseudoniem in diverse kranten.

Tijdens de Groote Oorlog kan Clémentine uitwijken naar het neutrale Nederland om aan de slag te gaan op een echte redactie – als vrouw dus. Maar met haar hart verlangt ze al gauw terug naar Brussel, naar haar Gabriël, maar ook naar een Duitse (homoseksuele) soldaat die in haar ouderlijke huis ingekwartierd is. Uiteindelijk trekt ze naar het front in Ieper om er gewonde soldaten te gaan verzorgen.

Gemiste kans

Veerle Deknopper heeft er een vaak hartverwarmend verhaal van gemaakt, zo een waarvoor je ’s winters onder een dekentje in de zetel kruipt, met een warme thee of een glas rode wijn erbij. Als vrouw aan de piano ben ik zelfs wat ‘jaloers’ op haar originele idee om via het instrument het verhaal van dat meisje aan de piano te vertellen. Al fronste ik soms wel de wenkbrauwen, want hoe kan Gabriël bepaalde zaken weten? Hij kan bezwaarlijk getuige geweest zijn van alle gebeurtenissen en het is ook niet zo dat Clémentine altijd bij hem ‘op schoot’ op verhaal probeerde te komen.

Anderzijds had het relaas nog veel dieper en verder kunnen gaan. Een gemiste kans vind ik het bijvoorbeeld dat de piano nauwelijks zijn eigen verhaal vertelt. Over zijn maker in Parijs. Of over befaamde pianisten zoals Debussy die hem mogelijk bespeeld hebben. Er duiken ook wel wat historische figuren op, zoals de Nederlandse componist Alphons Diepenbrock of de Mechelse sopraan Berthe Seroen, voor wie de auteur wellicht veel bewondering heeft. Jammer dat ze ons er dan niet uitgebreider kennis mee laat maken. Met haar gedegen kennis van de muziekwereld was Veerle Deknopper, zelf recensente van de website Cultuurpakt, vast in staat die extra dimensie toe te voegen. Maar zo’n verhaal schrijf je niet in enkele maanden tijd. 

Betweters en kommakommandanten

Clémentine – en met haar ook de auteur – rekent af met een bepaalde (soort) recensent. Bij de beleving van kunst is het volgens Clémentine véél belangrijk wat je voelt dan wat je weet. Recensent Ludovic (geïnspireerd op een collega uit Deknoppers verleden) vindt ze echter het type ‘betweter’. Moeilijk heeft Clémentine het ook met ‘leeghoofden’, de categorie waaronder ze haar pianoleraar klasseert. En dan is er nog de ‘kommakommandant’, ‘het type dat je zou aanspreken op een gelegenheid om je te wijzen op de interpunctie in je artikels’.

En nu wordt het voor mij heikel om dit boek nog verder te recenseren. Het plaatst me voor een dilemma: ga ik ook in op de tekortkomingen van de tekst, terwijl het hoofdpersonage herhaaldelijk aangeeft dat ze daar lak aan heeft? ‘Wat heeft de lezer van een krant [van recensies, vja] eraan om een hoop negatief gedoe te lezen? Gaan we zo cultuur in ons hart laten leven?’ (p. 131)

Maar als ik, als gewezen eindredactrice, nu zou zwijgen over het onaanvaardbaar hoge aantal taalmankementen in de tekst, dan neem ik mezelf niet ernstig. Veerle Deknopper, zich ervan bewust dat ze niet foutloos schrijft, maakte er op de boekvoorstelling geen geheim van dat ze haar tekst liet nalezen door een bevriende leraar. Voor haar uitgeverij (Aspekt) volstond dat blijkbaar. Gelukkig ligt de tijd achter ons dat Nederlandse uitgeverijen teksten van Vlaamse auteurs, vaak niet van de minste, lieten herschrijven. Maar hier was toch wel wat meer redactie wenselijk/noodzakelijk geweest. ‘U moet totaal schaamteloos neerschrijven wat u ervaren hebt’, zegt recensente Clémentine. En zo doet ook haar geestelijke moeder het. Ze beschikt over een erg vlotte pen, maar misschien is die wel té vlot? Een beeldrijke taal is daarom nog niet literair of op zijn minst correct. Haar besef vertelde haar… Of: Clémentine maakte er zich een gedacht van… Of: ik boezem niets kwaads in… Dat is geen dichterlijke vrijheid, dat is kromtaal. 

En dan zwijgen we nog over de echte taalfouten. Het consequente maar ronduit storende gebruik van ondanks als voegwoord bijvoorbeeld: Ondanks ze zulke wijsneuzen steeds zeer taalkundig correct en accuraat van repliek diende… Of wat te denken van het woordenboek Van Daele?Het is ook niet vas te promener maar va… Het is niet entre-acte maar entr’acte, niet Te Lourdes in de bergen maar op,niet Méphistotéles maar Méphistophélès of Mephistopheles, enzovoort. Al zal Veerle Deknopper dit wellicht afdoen als ‘haar willen betrappen op foutjes’ (p. 51), ik vind dat vooral haar uitgeverij een ernstige blaam verdient.

Wie echter niet zo taalgevoelig is of er geen aanstoot aan neemt, krijgt met Clémentine, het meisje aan de piano enkele uren leesplezier cadeau.

______________________

Veerle Deknopper – Clémentine, het meisje van de piano – 2021, Uitgeverij Aspekt, 205 p.

Krijg mijn notities in uw mailbox

Lees meer notities



« VorigeVolgende »