Blog Image

Blog

De eeuw waarin de duim de belangrijkste vinger werd

Notities Posted on 23 september 2021 10:20

De 19de eeuw was dé eeuw van de piano. Het instrument, dat toen een stormachtige ontwikkeling kende, was niet meer of minder dan het centrum van het gezin, de cafés en de salons. Sommigen spraken zelfs van een ‘plaag’, in die mate dat pianisten op bepaalde plaatsen bij politiebevel de ramen gesloten moesten houden. Het instrument was ‘een vreedzaam veroveraar’, maar vaak ook ‘een tiranniek bezetter met een streng bewind en een luide commandotoon’, oordeelt de Duitse auteur Dieter Hildebrandt. Voor meisjes werd de piano zelfs ‘een onverbiddelijke oppasser’. Volgens Hildebrandt is de piano dan ook geknipt als romanfiguur, een heimelijke held van de 19de eeuw. Zijn non-fictieboek ‘Pianoforte – De zegetocht van een muziekinstrument’ leest inderdaad heerlijk weg als een roman. En uiteindelijk deed Hildebrandt me ook teruggrijpen naar een van de eerste ‘echte’ moderne romans: ‘Madame Bovary’ van Gustave Flaubert. Of hoe pianolessen ook een dekmantel konden zijn om een geheime minnaar te ontmoeten.

Dieter Hildebrandt (Berlijn, 1932) publiceerde zijn boek Pianoforte, oder der Roman des Klaviers im 19. Jahrhundert al in 1985, de Nederlandse vertaling kwam er zes jaar later. Onbegrijpelijk dus dat dit boek niet eerder op mijn pad gekomen is – dank voor de tip, nichtje Vroni! Maar niet getreurd, het boek is niet gedateerd. Ik heb er alleszins, ondanks mijn research voor Vrouw aan de piano, nog veel interessante én leuke wetenswaardigheden mee opgestoken.

Eerst nog iets over dat jaar van publicatie. Het zal u niet verbazen dat ik er in het bijzonder op lette of de auteur ook wel aandacht had voor vrouwen aan de piano. En jawel! Al in zijn inleiding – Voorspel – wijst Hildebrandt erop dat de piano ‘voor meisjes van stand’ uitgroeide tot ‘een onverbiddelijke oppasser’. Pianospelen was een vanzelfsprekend onderdeel van hun opvoeding. Het was een wissel op hun toekomst, al kluisterde het instrument hen vooral toch aan huis. Slechts weinig vrouwen was het toegestaan er ook mee in de openbaarheid te treden. En dan denken we tegenwoordig uiteraard aan Clara Schumann. Hildebrandt noemt haar opvallend vaak. Opvallend inderdaad, want 1985, dat is nog zowat een decennium vóór Jozef De Beenhouwer Clara’s verzameld pianowerk uitbracht. En dus nog véél langer vooraleer ze in het kader van haar 200ste geboortedag in 2019 ook bij ons eindelijk volop in de belangstelling begon te staan. In Duitsland is er, met dank aan de veel meer uitgebouwde en uitgediepte vrouwenstudies, dan ook al veel langer aandacht voor de miskende rol van vrouwen in de geschiedenis. (De andere pianiste die in Pianoforte tot mijn aangename verrassing meer dan een voetnoot waard blijkt, is de Venzolaanse Teresa Carreño.) 

Slechte vingers en een derde hand

Sigismund Thalberg. 
(© Österreichische Nationalbibliothek)
Sigismund Thalberg.
(© Österreichische Nationalbibliothek)

Maar goed, over Clara heb ik begrijpelijkerwijs nauwelijks iets nieuws geleerd. Des te meer over haar conculega’s en hoe zij mee de piano, hét instrument van de 19de eeuw, tot bloei brachten. Neem bijvoorbeeld Sigismund Thalberg (1812-1871), de pianovirtuoos van wie Clara uiteindelijk niet veel concurrentie meer hoefde te vrezen toen hij zich in pianodol Rusland ging vestigen. ‘Hij was de man met de drie handen’, schrijft Hildebrandt ietwat mysterieus over de samensteller van L’art du chant appliqué au piano. Die derde hand, die ‘overigens niet zichtbaar’ was maar in het middenregister wel instond voor ‘een tedere, zingende en expressieve melodie, die à la Thalberg letterlijk en figuurlijk de toetsen ingemasseerd werd’, bestond namelijk uit… beide duimen.

Eigenlijk, vindt Hildebrandt, komt de duim in een roman van de piano een eigen hoofdstuk toe, waarvan de titel zou kunnen luiden ‘Van stomme dienaar tot woordvoerder’ of ‘Een aanhangsel wordt alleskunner’. Immers: ‘Tot het begin van de achttiende eeuw (en voor een aantal componisten zelfs nog tot het eind ervan) had deze vinger geen enkele functie.’    

Bach zou, luidens zijn zoon Carl Philip Emanuel, wel genoodzaakt geweest zijn alle vingers ‘op een geperfectioneerde manier te gaan gebruiken’, omdat ‘het tijdstip was aangebroken waarop grote veranderingen in de muzikale smaak optraden’. Daardoor is de duim ‘plotseling vanuit zijn voorgaande positie van dadeloosheid tot de belangrijkste vinger verheven’. Maar dat was in de achttiende eeuw zeker nog geen algemeen gangbare praktijk. De duim en de pink waren toen in de vingerzetting inferieur en moesten zo veel mogelijk overgeslagen worden, oordeelden pianopedagogen. Alleen bij akkoordgroepen of aan het eind van passages werden deze ‘slechte’ vingers ingeschakeld, leert Hildebrandt. Zelfs voor toonladders werden de vingerzettingen 2323 of 3434 of 234234 aangegeven. Ik ben wellicht niet de enige pianist/e die zich niet kan voorstellen dat de duimen er werkloos zouden bijhangen.

Passages op de piano en in het straatbeeld

Passage du Grand-Cerf in Parijs, geopend in 1825.
Passage du Grand-Cerf in Parijs, geopend in 1825.

Over de ontwikkeling van de piano in de 19de eeuw wist ik wel al het belangrijkste. Denk aan het double échappement, de uitvinding van Érard waardoor een snelle herhaling van een en dezelfde toon mogelijk werd. Of het kruissnarige systeem waar Steinweg/Steinway mee uitpakte. Maar Hildebrandt koppelt aan die revolutionaire ontwikkelingen onder meer een boeiende beschouwing over de passage, en dat tegen de achtergrond van de pas ‘tot volle wasdom gekomen sprookjesmetropool’ Parijs, dat als ‘het mekka van de romantiek’ ook op vele kunstenaars een bijzondere aantrekkingskracht uitoefende. Hildebrandt wijst erop dat voor het eerst luxe op straatniveau bekeken kon worden, in de magasins de nouveauté, waar kijk-, koop- en consumeerlust zich konden uitleven. Vanaf toen heerste het geld, wat overigens ook een belangrijk motief zou worden in de literatuur. Voor de commerciële waren zouden niet alleen etalages, vitrines en winkels verrijzen, met ijzer en glas werden ook overdekte straten gebouwd.

Het meest curieuze daaraan vindt de auteur dat die straten niet zoals in Italië galerieën werden genoemd, maar passages, een naam die ze nota bene ontleenden aan de muziek. ‘Want de passage was toch het basismateriaal van het briljante pianospel; passages bestonden uit toonladderfragmenten en gebroken akkoorden, het waren glissando’s en jagende tertsen, het was jeu perlé en pianistische vingergymnastiek.’ Nog sensationeler vindt Hildebrandt het dat de nieuwe passages in Parijs de muziek een woord afhandig maakten op het moment dat de passages daar in toenemende mate hadden afgedaan. ‘De passages staan compositorisch op straat en dus ter beschikking.’ Op zijn minst een verrassende kijk op de (muziek)geschiedenis.

Een médaille d'or op een Pleyel.
Een médaille d’or op een Pleyel.

En daar blijft het niet bij. Want de nieuwe passagefirmamenten van glas en ijzer annexeren ook de piano zelf. Niet alleen maken piano’s voortaan deel uit van de wereld van de koopwaren, pianofabrikanten (vaak al dan niet gewezen muziekpedagogen of pianovirtuozen, zoals Cherubini, Herz, Clementi en Kalkbrenner) brengen op hun instrumenten bordjes aan, médailles d’or. En vooral: ijzer wordt een onmisbare grondstof bij de bouw van het instrument, ‘alsof de piano de schade die hij heeft geleden door de opgave van een van zijn muzikale bouwelementen (namelijk de passages) op de architectuur wil verhalen’. Bij de piano zal het ijzer dezelfde functie krijgen als bij de passages: ‘Daar spant het de glazen hemelkap, bij het instrument de snaren.’ 

‘De combinatie van theorie en praktijk, van pianospel en pianobouw maakt vooral duidelijk dat de pianoforte het gezamenlijke product was van tal van belanghebbenden, een speelterrein voor experimenterende knutselaars en virtuozen, voor technici en musici en voor handelaren en leraren’, aldus Hildebrandt. En ook Czerny merkte in 1825 al op: ‘Alleen al de fortepiano’s worden elk jaar door uitvindingen en nieuwigheden geperfectioneerd en voorlopig valt er niet te overzien wanneer dit gecompliceerde instrument eindelijk volmaakt zal zijn. Verhoudingsgewijs hebben de virtuozen van onze tijd door hun spel en door hun composities eenzelfde bijdrage geleverd, de uitvoering aan de fortepiano vervolmaakt en aan de voordracht een veelzijdigheid ontlokt die men vroeger zelfs niet kon bevroeden.’ We plukken er nog altijd de vruchten van.

Gênante staat van vervoering

Voorts doet Hildebrandts uiteenzetting over uitvoeringspraktijken verrast opkijken. Instemmend citeert hij de vernietigende kritiek van Eduard Hanslick, een van de belangrijkste muziekcritici van de 19de eeuw, op een optreden van een jonge kunstenaar: ‘Niets is zo storend als wanneer een pianist bij elke fermate de ogen ten hemel slaat, bij elk mineurakkoord smartelijk nee schudt met het hoofd en bij een figuur van zes geaccentueerde noten zes keer met het hoofd knikt. (…) Ware emoties stromen door de klanken alleen feilloos en rechtstreeks het gemoed van de toehoorder binnen; voor de dingen die de speler met zijn ogen, hoofd en schouders tot uitdrukking brengt, geeft niemand hem een cent.’

'L’amoureuse au piano' van Eugène Delacroix. (© Petit Palais)
‘L’amoureuse au piano’ van Eugène Delacroix. (© Petit Palais)

Ook Hildebrandt heeft het een eeuw later nog moeilijk met de ‘gênante staat van vervoering, de horizontale blikken vol weemoed, de droeve gelegenheidsgezichten en de maniëristische overgave’. ‘Men zou willen dat de kunstenaars zich niet voor dergelijke pijnlijkheden zouden lenen’, verzucht hij – uiteraard vergeefs.

Overigens gold specifiek voor vrouwen nog een aparte etiquette. Zo gaf het Amerikaanse tijdschrift Harper’s Magazine in 1851 pianospelende jongedames volgende instructies mee: ‘Neem als u gaat zitten een natuurlijke, bevallige, ontspannende houding aan. Sla nooit uw ogen op en ga niet zitten draaien. De uitdrukkingskracht die u met uw spel wilt realiseren, bereikt u niet door de doldwaze bewegingen waartoe al diegenen hun toevlucht nemen die niet daadwerkelijk voelen wat zij spelen (…) Probeer meer te plezieren dan te verbluffen. (…) Verveel de mensen niet met onaangename muziek, omdat die toevallig van de een of andere beroemde componist is, en let u erop dat u aan de mensen die niet uitzonderlijk in muziek geïnteresseerd zijn geen al te lange stukken voorspeelt.’

Een trieste toekomst als pianolerares

Johanna Kinkel.

Laten we, zoals hoger al even opgemerkt, niet vergeten dat pianospelen voor meisjes uiteindelijk toch maar beschouwd werd als een investering om op de huwelijksmarkt een goede partij aan de haak te kunnen slaan. Muziekpedagoge en componiste Johanna Kinkel (1810-1858) had er alvast een heldere kijk op: ‘Ik ben van mening dat zingende en pianospelende meisjes op een onredelijke manier bevoordeeld zijn boven hun niet musicerende zusjes. Zij worden al in hun prille jeugd in bredere kring geïntroduceerd, krijgen meer aandacht en trouwen vroeger dan anderen wier eigenschappen onopgemerkt blijven.’   

Tegelijk waarschuwde ze, niet al te zeer te investeren in zwaar piano-onderwijs voor meisjes, aangezien ‘het huwelijk een geweldige inbreuk op de leerkansen van vrouwen betekent’. Meisjes met ambitie wachtte trouwens een trieste toekomst: als pianolerares. Aangezien er nog geen examen voor muziekleerkrachten bestond, was dit het terrein van alle mogelijk individuen, schrijft Hildebrandt, ‘van mislukte pianistes tot en met in de steek gelaten meisjes, van verarmde weduwen tot en met al te ongenaakbare schoonheden. Er ontstond een muziekproletariaat waarbij vergeleken huisnaaistertjes nog veel weg hadden van hofdames.’ 

Of in de woorden van een tijdgenoot: ‘Er valt een lang en droevig lied te zingen over de misère van de muziekleraressen en hun honorarium dat varieert van een warme maaltijd tot een paar stuivers.’ Een muziekcriticus stelde onomwonden: ‘De massale toestroom van het vrouwelijk geslacht naar het virtuozendom is een kwaadaardig ziektesymptoom van onze tijd. Alle vaders en moeders dienen zich wel twee, drie keer te bezinnen voor ze in alle verantwoordelijkheid het besluit nemen om hun dochters een opleiding als kunstenares of zelfs maar als muzieklerares te geven… Kokkinnen, naaisters en verkoopsters zijn heel wat nuttigere en opgewektere leden van de menselijke samenleving dan al die beklagenswaardige schepsels, die zonder enige innerlijke roeping tot pianiste worden afgericht om het zichzelf en anderen hun hele verdere leven lastig te maken. Juist omdat de klanken van piano van nature kant en klaar zijn en vrij van elke onzuiverheid werkt hij die vermaledijde muzikale massadresseur in de hand. In de huisgezinnen en in de salons worden de toetsen jaar in jaar uit al genoeg gemaltraiteerd. Het is een dwingende plicht van de actuele kritiek te voorkomen dat dit ook in de openbare sfeer opgang zal doen.’ 

Spel zonder noten

Het illustreert eens te meer hoe uitzonderlijk de positie van concertpianiste Clara Schumann toch was. Terecht wijst Hildebrandt ook op haar verdienste om als een van de eersten zonder blad te hebben gespeeld. Hoewel, verdienste? Met dat ‘spel zonder noten’ veroorzaakte ze toch vooral ophef. Toen ze in 1837 bij een soloconcert afzag van bladmuziek op de pupiter en dus ook van de Umblätter die het blad omslaat, was dat voor haar ‘vriendin’ Bettina von Arnim een reden om haar te beschouwen als ‘een van de meest onuitstaanbare kunstenaressen die ze ooit tegen het lijf liep’. Want wat een pretentie! Bij afgunstige toehoorders wekte Clara op die manier immers de indruk dat ze improviseerde, een eigen compositie speelde of het met het stuk van een andere componist niet al te nauw nam.

Toch vond met name Czerny het van buiten spelen wel praktisch: ‘Het is een aangename en sierende eigenschap om een flink aantal muziekstukken goed uit het hoofd te kunnen voordragen, zodat men zijn muziek niet steeds mee hoeft te slepen. Hoe vaak komt het niet voor dat men ergens toevallig een fortepiano aantreft, een hoe onaangenaam is het dan niet om zich na een paar haperende pogingen te moeten verontschuldigen met te zeggen dat men niets uit het hoofd kan spelen.’ Daarin kan ik hem helemaal gelijk geven!..

De pianolessen van Madame Bovary 

En zo kan ik blijven citeren uit dit onuitputtelijke boek. Hildebrandt gaat bovendien dieper in op de piano in de 19de-eeuwse literatuur. Want ook daar valt er niet naast te kijken: romanheldinnen speelden vaak piano. Denk aan Elisabeth Bennet in Jane Austens Pride and Prejudice, Jane Eyre bij Charlotte Brontë, Ottilie in Goethes Wahlverwandschaften, Effi Briest bij Theodor Fontane,… En dan is er nog Madame Bovary, het geesteskind van de op 12 december 200 jaar geleden geboren Gustave Flaubert.

Ik las deze klassieker, die beschouwd wordt als een van de eerste moderne realistische romans uit de wereldliteratuur, zo’n dertig jaar geleden, tijdens de lange autoritten die ons van het ene wonderbaarlijke natuurpark in Zuidwest-Amerika naar het andere voerden. Ik herinner me dat ik er toen zo in opging dat Dirk me soms ongeduldig aanmaande niet te vergeten af en toe naar buiten te kijken naar het aan ons voorbijglijdende natuurschoon. Maar dat de piano er een kleine maar haast vanzelfsprekende rol in speelde, herinnerde ik me niet meer – of het was me destijds toch niet opgevallen. Nu des te meer. ‘De piano wordt voor Emma Bovary de complice van haar illusies en hartstochten, haar dromen en verlangens’, merkt Hildebrandt goed op.

Madame Bovary in de verfilming van Sophie Barthes (2015).

Al was Emma in feite een boerendochter, ook zij beheerste geheel in de traditie van haar eeuw het pianospel. Haar echtgenoot, de plattelandsdokter Charles, stond in volle bewondering ‘naarmate haar vingers sneller over de toetsen vlogen’. Ook dorpsgenoten bleven voor het openstaande raam staan luisteren. Toch stopte ze met spelen niet lang na haar huwelijk. ‘Waarom zou ze nog? Wie luisterde naar haar? Daar zij nooit in een velours japon met korte mouwen op een concert haar vingers kon laten vliegen over de ivoren toetsen van een Erard-vleugel, om te ervaren hoe een extatisch fluisteren haar als een zachte bries omspeelden was het zinloos om tot vervelens toe te studeren.’

Emma begint pas weer te spelen wanneer ze hevig verliefd wordt op de klerk Léon, die ook wel geïnteresseerd is in muziek. Maar ‘ach, het gaat niet meer! Ik zou eigenlijk les moeten nemen.’ Het is haar entourage die haar en haar man ervan overtuigt dat ze dat effectief moet doen. ‘Bedenk bovendien wel, beste vriend, dat als uw vrouw nu les krijgt, u later heel wat uitspaart op de muzikale opleiding van uw dochtertje!’

‘Maar lessen hebben alleen zin als je ze regelmatig neemt’, reageert ze. Een geloofwaardig argument, maar voor de geslepen Madame Bovary niet onschuldig. Want ‘op deze manier kreeg zij van haar man verlof om eens per week naar de stad te gaan en haar minnaar te bezoeken. Een maand later vond iedereen dat zijn enorm was vooruitgegaan.’ De zogenaamde pianolessen bij een lerares die ze nooit ontmoet heeft, bleken alleen maar een dekmantel om in het geheim haar Léon te kunnen zien…

Aan de rand van een uitgedoofde vulkaan

Louis Moreau Gottschalk.

Terug naar Dieter Hildebrandt, die je in zijn ‘roman’ meeneemt op nog wel meer verrassende uitstapjes. Naar een hutje aan de rand van een uitgedoofde vulkaan op Guadeloupe bijvoorbeeld, waar Louis Moreau Gottschalk (1829-1869), ‘de eerste wereldberoemde Amerikaanse pianist’, in volle eenzaamheid iedere avond zijn vleugel het terras op duwde. Het leidt te ver om hier ook dat verhaal nog te vertellen, maar Gottschalks dagboek, Notes of a Pianist, heb ik ook maar weer toegevoegd aan het lijstje ‘ooit nog te lezen’.

Geen zwanenzang

Aan het einde van de 19de eeuw leek het er even op dat de held van Hildebrandts roman dood was. Haar rijk was uit. (Haar, schrijf ik, want anders dan voor Hildebrandt – of zijn vertaler – is een piano voor mij geen hij maar een zij.) De markt was verzadigd, wie nog een piano kocht, deed dat volgens Hildebrandt eigenlijk alleen omdat hij het pianospel van de buren niet meer kon verdragen en ‘liever zijn eigen lawaai maakte’. ‘In sommige plaatsen verordent de politie dat bij het musiceren de ramen gesloten moeten blijven.’

De 20ste eeuw, die in Hildebrandts boek slecht een viertal pagina’s beslaat, stelde zich ‘niet meer tevreden met de piano zoals hij is en zoals hij tot dan toe is gebruikt’. Er brak een nieuw tijdperk aan waarin iemand als een John Cage ‘de piano helemaal niet meer au sérieux neemt en hem optuigt als een kerstboom’. Maar anno 1985 stelt Hildebrandt toch opgelucht vast dat ‘de shock van rond de eeuwwisseling en de angst dat de piano aan zijn zwanenzang bezig zou kunnen zijn’ verdwenen lijken. Al is het dan op een andere manier dan in de 19de eeuw, de piano zegeviert opnieuw – of nog steeds. En dat lijkt me ook ook voor de 21ste eeuw nog steeds op te gaan.  

In ieder geval mag het duidelijk zijn dat de piano een onuitputtelijke bron is en blijft – zie ook mijn eerdere bespreking van De vergeten piano’s van Siberië – voor verhalen, zowel in non-fictie als in fictie. Het erg vlotte, veelzijdige en zelfs vermakelijke verhaal van Dieter Hildebrandt heeft mijn honger naar meer zelfs nog doen toenemen. Een aanrader dus. En ook voor dit boek geldt: je hoeft geen pianospecialist te zijn om ervan te kunnen genieten. 

__________
Info
• Dieter Hildebrandt: Pianoforte – De zegetocht van een muziekinstrument, Uitgeverij Contact, 1991. De Nederlandse vertaling is helaas niet meer voorradig, maar tweedehands kan men ze nog wel op de kop tikken.
• Over de zegetocht van de piano in de 19de eeuw liep afgelopen zomer ook op France Musique een vijfdelige reeks, Pianopolis. Nog te herbeluisteren via de website en als podcast. 

Lees meer notities

Krijg updates in uw mailbox



Size does matter

Notities Posted on 24 maart 2018 12:01

Aanstaande donderdag vier ik niet alleen de verjaardag van mijn jongste dochter, maar ook pianodag. Jazeker, die bestaat! Op 29 maart 2015 lanceerde de Duitse pianist Nils Frahm de allereerste Piano Day als wereldwijd evenement voor pianoliefhebbers m/v van allerlei slag: musici, professionals en amateurs, bouwers, stemmers, componisten, verkopers, verhuizers en natuurlijk ook luisteraars. Waarom op 29 maart? Omdat dat de 88ste dag van het jaar is. En 88 is… het aantal toetsen van een piano.

Toegegeven, zelf had ik ook nog niet van de Piano Day gehoord, tot ik van het Hasseltse cultuurcentrum CCHA de vraag kreeg er te komen vertellen over ‘De vrouw aan de piano’ tijdens het meerdaagse festival Piano Days(s), van 28 tot 31 maart. Met alle plezier. Welkom vrijdag in boekhandel Grim.

Maar hoe zit dat met die 88 toetsen? Heeft elke piano er 52 witte en 36 zwarte? Waarom precies zoveel? Keyboards hebben er meestal maar 64. En heel uitzonderlijk kom je nog wel een vleugel tegen met meer dan 88 toetsen, bv. Bösendorfers.

Standaard

De eerste pianoforte, waarvoor ontwerper Bartolomeo Cristofori omstreeks 1700 voortbouwde op het klavecimbel, had 60 toetsen. Maar naarmate het instrument populairder werd en er steeds meer voor gecomponeerd werd, volstonden vijf octaven niet langer. Omstreeks 1800 telden de meeste piano’s zeven octaven. De van oorsprong Duitse pianofabrikant Steinway (Steinweg) deed er nog een paar toetsen bij en legde omstreeks 1880 de standaard op 88 toetsen.

Ook de voorheen nog wisselende breedte van een toets werd naar het einde van de negentiende eeuw gestandaardiseerd. Fabrikanten zouden daarbij (mannelijke) virtuoze pianisten die in de grote concertzalen optraden voor ogen hebben gehad, zoals Franz Liszt en Anton Rubinstein. De doorgaans afwijkende behoeftes van de rest van de pianospelende mensheid werden voortaan veronachtzaamd.

In het begin van de twintigste eeuw liet de Pools-Amerikaanse virtuoos Józef Hofmann Steinway nog wel een op maat gemaakt klavier ontwerpen, waarvan elk octaaf een halve centimeter smaller was dan ‘normaal’. Zijn handen waren niet bijzonder klein, hoewel toch kleiner dan die van de meeste mannelijke concertpianisten, maar hoe dan ook nog altijd groter dan die van de meeste vrouwelijke pianistes.

Te grote (mannen)kleren

Het zijn wetenswaardigheden die ik opsteek bij het internationale netwerk PASK, voluit Pianist for Alternatively Sized Keyboards. Die naam maakt meteen hun bestaansreden duidelijk: PASK probeert pianofabrikanten ertoe te bewegen drie standaardvarianten van klavieren te ontwikkelen: naast de huidige standaard, in hun ogen de large-versie, ook nog een medium- en een small-versie met smallere toetsen. Ook concertmanagers, pianodocenten en wedstrijdorganisatoren wil PASK ervan overtuigen dat een ergonomisch aangepast klavier niets dan voordelen heeft voor ontelbaar veel leerlingen en professionals.

We verwachten toch ook niet dat vrouwen, tieners en kinderen te grote (mannen)kleren dragen, met een mannenfiets rijden of met te grote ski’s door de sneeuw zoeven, argumenteert PASK. Zelfs violen en cello’s worden op maat gemaakt, waarom dan niet piano’s?

Inderdaad, ik herinner me nu dat ik als veertienjarige de helft van het jaar dat ik viool gestudeerd heb, dat op een te klein instrument heb moeten doen omdat in de muziekacademie geen groter meer te huur was. Als pianiste heb ik daarentegen nooit de keuze gekregen.

De spanwijdte van een mannenhand is nochtans gemiddeld 2,5 centimeter of een witte toets breder dan een vrouwenhand. Dat heeft tot gevolg dat een doorsneeman niet alleen met veel meer gemak een none of zelfs een decime kan spelen, maar ook minder moeite heeft met akkoorden. 76 procent van de mannen kan moeiteloos een tientoonsafstand spelen, terwijl 87 procent van de vrouwen dat níét kan. Bij Aziatische vrouwen zou dat percentage volgens PASK nog hoger liggen. En dan zwijgen we nog over de kinderen (een derde van de vrouwen zou overigens ‘kinderhanden’ hebben) én de ouderen die moeten vaststellen dat de spanwijdte van hun handen met de leeftijd afneemt.

Meer pijn

Nu mijn pianolerares met bevallingsverlof is en ik voor de allereerste keer een man als leerkracht heb, is het me pas goed opgevallen: met hoeveel meer gemak hij speelt dan ik, heus niet alleen door zijn veel grotere kunde, maar simpelweg door zijn grotere handen. Ik speel momenteel Trois Pièces, een duo voor piano en cello van Nadia Boulanger. Zou het kunnen dat deze Franse componiste-pianiste-pedagoge behoorde tot de geprivilegieerde categorie vrouwen met grote handen? Ikzelf heb grote moeite met bepaalde grepen en akkoorden die ze me doet spelen. Ik mag ze vooral niet te lang na elkaar oefenen of mijn hand verkrampt.

Het is schrikken van de cijfers van PASK: pianistes lopen 50 procent meer kans op pijn of kwetsuren dan hun mannelijke collega’s. Sommige studies menen zelfs dat 70 tot 80 procent van de pianistes ooit pijn ervaart door het spelen. Ik heb al een halfjaar een pijnlijke duim. Ik schrijf die pijn volledig toe aan een val met mijn fiets in de zomer. Maar als de piano nu eens verhindert dat mijn duim geneest, of de pijn zelfs erger maakt?

Pianistes/n die beschikken over een ESPK, een ergonomically scaled piano keyboard, getuigen volgens PASK dat ze minder moeten oefenen en dat ze veel meer repertoirestukken aankunnen. Bovenal: ze kunnen zich veel beter concentreren op de muziek, zonder technische moeilijkheden te moeten overwinnen. PASK vindt het dan ook niet toevallig dat in pianowedstrijden, meer dan bijvoorbeeld in wedstrijden voor strijkers, vrouwen vaker het onderspit delven voor hun mannelijke concurrenten.

PASK heeft me intussen overtuigd: size does matter! Of om het met Calimero te zeggen: zij hebben grote handen en ik niet, en dat is niet eerlijk! Positief bekeken: vrouwen – en mannen – met kleinere handen die de technische moeilijkheden overwinnen, zijn eigenlijk een figuurlijke handlengte béter dan hun door de natuur bevoordeelde concurrenten.

Verkeerd baanvak

Wie heel diep in de portemonnee tast, kan nog steeds een klavier op maat laten maken. Wolf Leye van Piano’s Maene weet me te vertellen dat het klavier van de Barenboim-Maene zo’n 7 centimeter smaller is dan standaard. Deze revolutionaire concertvleugel, die Maene bouwde op verzoek van sterpianist Daniel Barenboim, is in de eerste plaats zo bijzonder omdat de snaren in de zangbodem niet gekruist zijn. Dat geeft het instrument een heel eigen klank. Maar Barenboim vroeg dus nog een extra aanpassing.

Wat ik me wel afvraag: als je al decennia op een standaardklavier speelt, is het dan niet moeilijk of zelfs onmogelijk om nog te wennen aan kleinere afstanden? En wat als je de ene dag op een ESPK kan oefenen en de volgende dag moet concerteren op een ander? Valt wel mee, sust PASK, het duurt maar enkele uren om je aan te passen. Vergelijk het met rijden op het ‘verkeerde’ baanvak als je het Kanaal oversteekt.

Wolf Leye bevestigt. Hij heeft zelf ook op de Barenboim-Maene gespeeld en was er snel mee weg. Andere toppianisten, zoals Abdel Rahman El Bacha, die niet vooraf ingelicht waren over de smallere toetsen, gaven na een test toe dat ze wel ‘iets’ gevoeld hadden, maar dat ze niet meteen konden zeggen wat juist.

Mijn vrees voor een moeilijke aanpassing blijkt dus overdreven. Toch geeft Wolf me niet veel hoop dat ik ooit op een aangepast klavier zal spelen. Pianistes/n zijn zich er nauwelijks van bewust dat ze te kampen hebben met een technisch ‘probleem’. ‘De kwestie leeft gewoon niet, in onze winkels hebben we het er vrijwel nooit over. Is er wel degelijk vraag naar andere klavieren? En hoe groot is die dan? Het valt daarom niet te verwachten dat fabrikanten de standaard laten varen.’

Wolf wijst er bovendien op dat de hedendaagse pianomarkt beheerst wordt door Aziatische spelers. Van hen hoef je geen innovatie te verwachten. Zij zijn vooral heel goed in kopiëren, in de eerste plaats Steinway, en dat op een zeer prijsbewuste manier. Diversifiëren is volgens Wolf het laatste waar zij mee bezig zijn.

Kortom, ik zal nog maar even alle heil verwachten van mijn kinesiste.



Wat voorafging

Notities Posted on 10 december 2017 19:41

Speel jij nog?

Het was een vraag die ik nog wel eens kreeg: speel jij nog? Wie de vraag stelde, wist dat ik in mijn jonge jaren piano had gestudeerd aan de gemeentelijke muziekacademie van Wilrijk. Dat ik volhard had, ook toen ik naar de universiteit ging. In die tijd reageerde ik nog ietwat koppig: als je al zover gevorderd bent in je muziekopleiding, dan stop je toch niet meer? Met die doorzettingskracht was ik inderdaad in de – wat toen nog heette – ‘uitmuntende graad’ geraakt en behaalde ik mijn diploma, met een niet onaardig resultaat.

Daarmee zaten mijn pianolessen aan de academie erop. Gelukkig moedigde de directeur mij wel aan me nog in te schrijven voor het vak kamermuziek. Dat hield me nog enkele jaren aan de piano, zelfs toen ik al aan het werk was, eerst als stadsreporter bij Het Nieuwsblad, vervolgens als Wetstraat-redactrice bij De Standaard. Toen ik ook in de kamermuziek een diploma behaald had, viel de deur van de muziekacademie echter definitief achter me dicht. Ik stond op straat. Of althans, ik werd teruggegooid naar mijn eigen woonkamer: trek nu maar je plan, je kunt wel alleen voort.

Vanaf dan begon ik om de zoveel tijd de vraag te krijgen: speel je nog?

Af en toe herhaalde ik de stukken die ik voor mijn examens gespeeld had: het Italiaans concerto van Bach, een nocturne van Fauré, een pianosonate van Haydn,… Het was niet meer zo perfect als het geweest was, maar alla. Betreurenswaardiger vond ik het dat er niets nieuws meer bij kwam. Ik haalde nog wel eens nieuwe partituren in huis, van de preludes en fuga’s van Dmitri Sjostakovitsj bijvoorbeeld, wanneer ik na cd-beluistering enthousiast geloofde dat ik die ook zonder hulp van een leerkracht in de vingers kon krijgen. Viel dat even tegen. Niet alleen miste ik op tijd en stond deskundige aanwijzingen, de uitdaging was ook weg. Het doel, zo men wil. Dat hoefde niet eens een concert te zijn. De wekelijkse les bij de juf die in stilte keurde of je wel goed geoefend had, kon ook aanzetten tot discipline en doorzetting.

Op een dag liep ik in mijn buurt een pianolerares tegen het lijf die ik nog kende van de muziekacademie. Frieda was bereid me privéles te geven. Bij haar leerde ik de mooiste stukken, in een ongedwongen sfeer, met af en toe een huisconcertje. Tot ze naar de Ardennen verhuisde en ik weer alleen achterbleef met mijn piano.

Vijftig

Speel je nog? Daar was de vraag weer. ‘Zo’n beetje, niet echt’, stamelde ik dan wat schuldbewust. Intussen zat ik op de eindredactie van De Tijd en had ik – in principe – elke ochtend vrij. Maar telkens wanneer zich een verloren moment aankondigde, bleek er altijd weer iets dringenders te doen. En als het er dan toch eens van kwam, was de frustratie groot. Clair de Lune, die nocturnes van Chopin of die sonates van Haydn en Beethoven die ik met Frieda ingestudeerd had: ze hadden wel wat meer onderhoud nodig. Of die nieuwe stukken, de partituren van vrouwelijke componistes die ik begon te verzamelen: ook daar was wel wat meer doorzetting en dus meer tijd voor vereist. Maar vooral ook een sturende hand.

Toen ik met snelle schreden richting vijftig opschoof, vond ik dat het tijd was voor actie. Ik besloot me opnieuw in te schrijven aan de muziekacademie, waar toch nog een poortje voor me open bleek te staan: ik kon bij Piet Stryckers aan MA’GO in Antwerpen nog muziektheorie volgen, zeg maar een initiatie in de compositieleer. Eindelijk zou ik weer geregeld aan de piano moeten gaan zitten om oefeningen voor te bereiden. En als ik er dan toch zat, kon ik meteen weer echte partituren doorploegen, zo maakte ik me sterk.

Alleen, die compositieoefeningen slorpten ontzettend veel tijd op. Van echt pianospelen kwam andermaal niet veel in huis.

Een boek

Het ongenoegen bleef knagen. In de lente van 2014 gaf ik op Facebook lucht aan mijn frustratie. … heeft op haar vrije dag en zolang de katten van huis waren enkele uren aan de piano doorgebracht en beseft eens te meer dat ze dat veel vaker wil doen maar ach er zijn toch altijd dringender dingen te doen en vrijblijvend spelen vergt zoveel discipline maar ach wat zijn die eenvoudige driestemmige inventies van Bach die ze als kind gespeeld heeft toch ingenieus en hemels en die moeilijke nocturnes van Chopin wil ze ook opnieuw in de vingers krijgen en die Debussy en Fauré en Haydn maar Fanny en Clara hebben ook zulke mooie muziek geschreven en en en maar ach driewerf ach waarom moest ze weer rugpijn krijgen?

Een zeventigjarige Facebook-vriendin herkende wat ik schreef: het plezier, de rugpijn en de frustratie. Een andere vriend, een collega-docent van me aan de journalistenopleiding, vroeg of ik het verhaal kende van Alan Rusbridger. Googelend leerde ik dat de hoofdredacteur van The Guardian over de jaren 2010 en 2011 een soort dagboek gepubliceerd had van een uitermate hectisch jaar. Een jaar waarin zijn krant scheep ging met Julian Assange en WikiLeaks en waarin ze onthulde dat journalisten van News of the World de voicemail gehackt hadden van het verdwenen en vermoorde meisje Milly Dowler en van talloze beroemdheden en politici. Maar vooral was het ook de periode, van zo’n anderhalf jaar, waarin de eindvijftiger zich tot doel gesteld had de Ballade nr. 1 van Chopin, een werk dat ook onder professionele pianisten beschouwd wordt als een van de meest uitdagende uit de pianoliteratuur, in de vingers te krijgen. Nog dezelfde dag bestelde ik online Rusbridgers boek, Play It Again.

Rusbridgers boodschap was me meteen duidelijk: je bent nooit te oud om weer met pianospelen te beginnen. Integendeel, voor uitstel is er – zeker voor vijftigplussers – geen tijd meer. Wachten met de goede voornemens tot de pensioengerechtigde leeftijd is onverantwoord.

Daarin kon ik niet anders dan hem overschot van gelijk geven. Enkele weken voor ik me verdiept had in Play It Agian, had ik immers een op zijn minst tot nadenken stemmende diagnose gekregen: artrose in mijn nek. Dat bleek de oorzaak van de uitstralende pijn tot in de vingers van mijn rechterhand en wellicht ook deels een verklaring voor mijn rugpijn. Gelukkig had ik er niet aanhoudend last van, en konden kine, een betere stoel en andere hulpmiddeltjes nog min of meer verlichting brengen.

Maar ik dacht ook aan mijn vader, die als prille vijftiger artrose in zijn duimen gekregen had. Voor hem was het verdict veel harder. Hij kon geen huistaken meer verbeteren of op het bord schrijven, waardoor hij zijn baan van onderwijzer eraan had moeten geven. Ook voor de doe-het-zelver in hem braken harde tijden aan. De laatste jaren van zijn leven kwam hij zijn zetel bijna niet meer uit. Hij overleed onverwacht op 62-jarige leeftijd. En al had dat vroegtijdige overlijden wellicht met andere dingen te maken dan met die artrose, het daagde me plots dat ik als bijna vijftigjarige ook niet al te kwistig meer mocht zijn met mijn tijd.

Eén voorwaarde

Een van de laatste lessen van het schooljaar gaf ik bij Piet in de muziekacademie opnieuw lucht aan mijn frustratie: dat ik na drie jaar bij hem les gevolgd te hebben wel al veel meer inzicht had gekregen in de vernuftigheid van partituren, maar ze daarom nog niet vaker uitgevoerd kreeg. Kon hij me geen goede privé-pianoleerkracht tippen die me – af en toe – bij kon staan? Maar, o wonder, samen kwamen we tot de vaststelling dat er misschien toch nog een manier was om me, ondanks mijn vroegere opleiding, aan de muziekacademie opnieuw in te schrijven voor pianolessen. Uiteraard zou ik dan wel vasthangen aan lessen op weekbasis. Zo hoorde het ook, oordeelde mijn leraar muziektheorie, voor wie muziekbeoefening uiteraard regelmaat en volle inzet vereiste.

Inwendig kreunde ik. Ik had misschien niet genoeg tijd meer in lengte van jaren, maar hoe zat het met de tijd die me dag aan dag gegund was? Had ik dan al niet mijn handen vol met mijn nagenoeg voltijdse job en mijn twee dochters – ook al droeg mijn man zowat het hele huishouden op zijn schouders en naderden mijn dochters de leeftijd van de zelfstandigheid?

Maar ik waagde het erop. Ik had maar één ‘voorwaarde’ toen ik me aanmeldde bij Axelle Kennes, mijn nieuwe pianolerares, voor het eerst iemand die jonger was dan ik. Ik wilde alleen maar werk van vrouwelijke componistes spelen, ter compensatie van het eenzijdig mannelijke repertoire dat ik vroeger gespeeld had. Axelle maakte geen bezwaar, al kende ze zelf maar weinig werk van vrouwen. Clara Schumann en Fanny Mendelssohn natuurlijk. Maar verder? Ik verzekerde haar dat er nog veel meer waren, ooit naar waarde geschat, maar later om vaak wraakroepende redenen weggedeemsterd. We stonden aan het begin van een boeiende ontdekkingsreis.

Nog een boek

Alan Rusbridger bracht me niet alleen weer aan het spelen, hij wakkerde met zijn boek ook mijn goesting aan om zélf weer in de pen te kruipen. De laatste twintig jaar van mijn journalistieke loopbaan las ik als eindredactrice bij De Standaard en vervolgens bij De Tijd na wat ánderen schreven. Het werd tijd dat ik weer mijn eigen verhalen ging delen.

En wat kwam daar in eerste instantie, naar het inspirerende voorbeeld van Rusbridger, beter voor in aanmerking dan míjn verslag van een jaar? Het jaar waarin ik vijftig werd, het jaar waarin ik eindelijk weer aan de piano ging zitten, maar vooral het jaar waarin ik op zoek ging naar vergeten componerende en pianospelende vrouwen die tegen alle tegenkantingen in hun droom najoegen en alleen al daarom weer dringend voor het voetlicht mochten treden? In februari 2015, de maand waarin ik vijftig werd, begon ik aan Het jaar van de piano.

Een nieuw instrument

Mijn vijftigste verjaardag was ook het begin van een jaar waarin ik banden smeedde met een nieuw instrument. Een boek schrijven doe je achter de computer of met de laptop op de trein of in bed. In stilte. Niemand heeft er last van. Niemand hoeft zelfs te weten wat je aan het doen bent. In relatieve afzondering een landschap schilderen, zoals mijn man doet? Ook dat valt nog te regelen. Zelfs met een viool of een fagot is het niet onmogelijk jezelf op te sluiten en veertig keer dezelfde maat te oefenen zonder ook maar iemand te storen.

Nee dan, die piano! Dat logge meubelstuk dat steeds op dezelfde plaats staat, doorgaans in een centrale ruimte waar alle huisgenoten passeren, decibels producerend die de buren tot twee huizen ver kunnen horen en waar ook toevallige passanten in de straat oorgetuige van zijn. Even tussendoor stiekem een toonladder aframmelen om de vingervlugheid op te drijven? Ik geneer me ervoor. En mijn thuiswerkende wederhelft apprecieert het – begrijpelijkerwijs – niet.

Toen ik vijftig werd, nam ik daarom een onontkoombare beslissing: de aankoop van een degelijk nieuw instrument mét hoofdtelefoon. Zoals anderen om een midlifecrisis te bezweren een motor of een nieuwe auto kopen, schonk ik bij Piano’s Maene mezelf – daarin bijgestaan door liefhebbende sponsors – een nieuw instrument. Het was nu of nooit. En daarmee was het nieuwe avontuur helemaal aangebroken. Een hernieuwde kennismaking met een oude vertrouwde maar toch ook onbekende metgezel.

Een burn-out

Niet veel later in dat vijftigste levensjaar dook wel nog een spelbreker op. Burn-out. Zelfs piano spelen was plots te vermoeiend. Toch ben ik er niet meer mee opgehouden. Hoeveel moeite het me ook kostte, ik bleef naar de les gaan en begon zelfs aan nieuwe stukken.

Wel heb ik de drastische beslissing genomen na bijna dertig jaar de krantenjournalistiek vaarwel te zeggen. Inmiddels kan ik mijn maatschappelijk engagement kwijt bij Ringland, de burgerbeweging die het idee van de overkapping van de Antwerpse ring uitwerkte, een inspirerende oplossing voor de mobiliteit- en leefbaarheidsproblemen in mijn stad.

Van job veranderen, maar vooral weer volop piano spelen, op een nieuw instrument en in het gezelschap van zoveel muzikaal gepassioneerde maar ten onrechte vergeten vrouwen: dat alles werd mijn jaar van de piano. Het werd een verhaal waarmee ik hoop velen te inspireren, zowel wie ooit al een instrument speelde en er al dan niet noodgedwongen mee ophield, als wie het misschien voelt kriebelen maar er nog niet toe gekomen is. Het is nooit te laat om je passie te volgen.

Speel jij nog?

Jazeker!

Het relaas van mijn bijzonder ‘jaar aan de piano’ is te lezen in Vrouw aan de piano,
dat in februari 2018 verschijnt bij Uitgeverij Vrijdag. Op mijn website bied ik nu al achtergrondinformatie.