Blog Image

blog

Naar mägisch Lapland met Ester Mägi

Notities Posted on 31 mei 2019 00:05

Onze zomervakantie krijgt stilaan vorm. Dirk en ik trekken in juli naar Lapland. Fins, Zweeds en Noors Lapland, met als ultieme bestemming de Noordkaap. Maar eigenlijk vertoef ik al bijna een jaar in Lapse sferen, meer bepaald aan mijn piano. Sinds de vorige zomervakantie neemt Ester Mägi me geregeld mee naar het hoge Noorden met haar Lappländische Weisen. Over deze Estse componiste wil ik het in deze blog dan ook graag hebben, ook al omdat ik dit werk zondag speel op een leerlingenconcert van de Helistudio in de Theatergarage.

Wie de eerste was die me op het spoor gebracht heeft van de – laten we eerlijk zijn – hier totaal onbekende Ester Mägi, weet ik niet meer zo goed. Was het Heli Jakobson, mijn van geboorte Estse pianolerares? Of was het Jan Brokken, met zijn schitterende boek Baltische zielen, dat ons vorig jaar door Estland-Letland-Litouwen gegidst heeft?

Brokken vernoemt Ester Mägi zeer kort in zijn hoofdstuk over de intussen wél erg bekende en bejubelde Arvo Pärt, waarbij ook hij toegeeft dat hij nog nooit van haar gehoord had. Hij verhaalt over een kerstconcert dat hij bijwoont in de muziekschool van Rakvere, het stadje waar Arvo Pärt opgroeide. Het is een mooi concert met liederen van Brahms en Mahler, schrijft hij,

(…) maar ik veer pas op als de taal Ests wordt en ik het onstuimige, soms gesproken en dan weer gezongen Kolm setu muinasjutulaulu van Ester Mägi hoor.
‘Een jonge componist’, vraag ik [directrice, vj] Rita Mets na afloop.
‘Niet zo jong meer.’
Haar pretoogjes doen me vermoeden dat ik een blunder bega. Later op de avond hoor ik dat Ester Mägi in 1922 geboren is, nog leeft en over enkele weken [in 2010] haar achtentachtigste verjaardag hoopt te vieren. Ze heeft magistrale koorwerken op haar naam staan, zo wordt me door verschillende muziekleraren verzekerd, en sfeervolle miniaturen voor piano die geïnspireerd zijn door Laplandse melodieën.

Gesloten wegens schoolvakantie

Die sfeervolle miniaturen, dat zijn dus inderdaad die Lappländische Weisen die nu op mijn piano staan. Ik tikte de partituur vorige zomer eerder toevallig op de kop in de muziekwinkel van de Estse hoofdstad Tallinn, waar Jan Brokken me naartoe geleid had. Met een flinke omweg weliswaar, want de ‘ouderwetse winkel bij de stadspoort aan de Nunne’ waar hij over schrijft, bleek intussen verhuisd naar de benedenverdieping van de Estse Academie voor Muziek en Theater (Eesti Muusika- ja Teatriakadeemia, het voegere conservatorium), een eind weg van het toeristische stadscentrum. Daar aangekomen stelden we bovendien vast dat de zaak gesloten was wegens schoolvakantie. Maar de deur stond op een kier en de eigenaar, misschien onder de indruk van mijn beteuterde gezicht, liet ons binnen.

Niet wetende wat ik precies zocht, bladerde ik snel door de bakken bladmuziek voor piano. Op een spiekbriefje had ik drie namen genoteerd: Arvo Pärt, zijn leraar Heino Eller en Ester Mägi. Van alle drie vond ik een partituur waarvan ik hoopte dat ik er iets mee kon. En o ja, Dmitri Sjostakovitsj kon ik uiteraard ook niet laten liggen. Later stelde ik trouwens vast dat Ester Mägi aan het conservatorium van Moskou gestudeerd had bij Vissarion Sjebalin, een leerling van Sjostakovitsj. Een mooi samenhangend kwartet dus. Via Messenger verzekerde Heli Jakobson me dat ik een heel goeie keuze gemaakt had.

In de schaduw

Wie is de op 10 januari 1922 geboren Ester Mägi? Schaars is de informatie die ik terugvind over deze ‘eerste Estse componiste’. In The Norton Grove Dictionary of Women Composers, hét naslagwerk van vrouwelijke componistes, krijgt ze geen aandacht. Toch is ze in Estland wel degelijk een grote naam, verzekert Heli me. Al is ze ook daar altijd in de schaduw gebleven van Arvo Pärt (1935) en Erkki-Sven Tüür (1959), twee gangmakers van de hedendaagse Estse klassieke muziek. Omdat ze vrouw is?

Ester Mägi studeert aanvankelijk piano, maar vanaf 1946 legt ze zich aan het conservatorium van Tallinn toe op compositie. Haar leraar is Mart Saar (1882-1963), stichter van de nationale school voor Estse muziek. In zijn spoor trekt Ester Mägi het land in om zijn verzameling Estse volksliederen aan te vullen. Vermoedelijk krijgt ze daarbij steun van de Sovjet-autoriteiten. Die vinden het belangrijk dat de bevolking haar culturele achtergrond in ere houdt – althans voor zover dat hun eigen belangen niet schaadt.

In 1951 zet ze haar studies voort aan het conservatorium van Moskou. Haar leraar Vissarion Sjebalin voelt zich eveneens aangetrokken tot de volksmuziek. De overheidsinstanties vinden haar composities, met name die voor koor, echter te complex (‘formalistisch’) om goedgekeurd te worden. De cantate Kalevipoja teekond Soome (Kalevipoegs reis naar Finland) waar ze in 1954 mee afstudeert, gaat pas in 1961 in Estland in première, onder leiding van dirigent Neeme Järvi.

Dertig jaar lang, tot 1984, doceert ze muziektheorie aan het conservatorium van Tallinn. Ze valt herhaaldelijk in de prijzen en in 1999 krijgt ze een eredoctoraat van de Estse Academie voor Muziek.

Zingende revolutie

Ester Mägi heeft composities voor diverse bezettingen op haar naam staan: een vioolconcerto (1958), een (erg Sjostakoviaans klinkende) symfonie (1968), Bukoolika of Bucolische fantasie voor orkest (1983), een concerto voor orgel en cembalo (1980), twee strijkkwartetten (1964 en 1965), het bijwijlen melancholische en liefelijke Cantus voor cello en gitaar (1987), een saxofoonkwartet (1994) en nog veel meer kamermuziek. Voor piano componeert ze onder meer een sonate (1949), een trio (1950) en een concerto (1953). Erg geliefd voor dit instrument is volgens Heli, naast de Lappländische Weisen (1987), ook Vana Kannel of Alten Kannel (1985). Een kannel is een traditioneel getokkeld snaarinstrument uit de citerfamilie. Hierin komt eens te meer tot uiting hoezeer ze inspiratie zoekt in de folklore.

Volksmelodieën liggen ook vaak aan de basis van haar liederen en koorwerken. En ook daar heeft ze er veel van. Niet zo verwonderlijk in een land met een enorme koortraditie. Tekenend daarvoor is hoe de Esten nog voor de val van de Muur al zingend hun onafhankelijkheid hebben afgedwongen. Het hoogtepunt van de ‘Zingende revolutie’ was de 600 km lange mensenketting van Tallinn over de Letse hoofdstad Riga tot Vilnius in Litouwen, waaraan op 23 augustus 1989 zo’n 2 miljoen mensen deelnamen.

Juoigos, joiud, joik?

Met de Lappländische Weisen für Klavier verlaten we de Baltische staten en trekken we nog veel noordelijker. Samen met Heli Jakobson heb ik het afgelopen jaar dit voor klassiek geschoolde musici toch wat mysterieuze werk proberen te doorgronden. En dat begon met … het ontcijferen van de titel, waar ik aan mijn computer enige tijd zoet mee was. In de Duitse uitgave van de partituur staan er niet minder dan drie:
Lappländische Weisen für Klavier
Lappische Juoigos-Melodien
Lapimaa joiud

Lapimaa is Ests voor Lapland – dat is duidelijk. Heli bevestigde dat joiud een soort volksliederen zijn. Wanneer ik meer probeerde te weten te komen, gaf Google echter niet thuis. De anders alwetende zoekmachine en haar broertje Google Translate blijken jouid niet te kennen, net zo min als Juoigios uit de tweede Duitstalige titel. Tijdens de pianoles bij Heli had ik gelukkig ook het enkelvoud genoteerd: joik. De Engelstalige titel luidt overigens:
Lapland Joiks

Daarover wisten Wikipedia en een academische studie over de Sámi Joik – Music and Imagination in Arctic Norway me te vertellen dat joik een van de oudste muziekvormen in Europa is. Het is de traditionele muziek van de Sami, die ook een plaats had in hun religie. Wellicht is dat de reden waarom ze door de christenen verboden werd. In de jaren 1950 was het zingen van de joik ook op de scholen in Noorwegen verboden.

Vandaag wordt joik weer gebruikt in Samische kerkdiensten, al blijft er toch nog discussie over. Zo boog een parochieraad in Kautokeino (een plaatsje in Noord-Noordwegen dat op onze reisplanning staat) zich anno 2014 nog over de vraag of ze de muziek wel konden toelaten in de kerk.

Joik blijkt voorts een werkwoord te zijn. Tot slot: ‘Een joik gaat over de essentie van hetgeen dat of degene die bezongen wordt. Een joik wordt niet óver iets of iemand gezongen, maar een joik wordt naar iemand of iets toe gezongen.’

Vergeet wat je geleerd hebt

Ik heb niet kunnen achterhalen of Ester Mägi ooit in Lapland geweest is. Haar joiks dateren van 1987, vóór de val van de Muur dus. En in hoeverre de Lapse volksliederen in Esters joiks ook echt herkenbaar zijn voor de Sami, kan ik uiteraard al helemaal niet beoordelen. Overigens gaat de componiste volgens het boekje bij de cd Ester Mägi – Ein musikalisches Porträt doorgaans op een vrije manier om met haar bronnenmateriaal. Ze wil het karakter en het wezen van de volksmelodieën bewaren, maar doet dat op een heel persoonlijke manier. Ze toont vooral ‘de warmte en de breekbaarheid’ ervan. Haar werken getuigen volgens de auteur soms van een nostalgie naar de cultuur van de voorvaderen, maar ze voorkomt dat het pathetisch wordt.

In ieder geval heb ik even mijn weg moeten zoeken toen ik via YouTube het werk de eerste keer beluisterde. De partituur bleek niet onoverkomelijk moeilijk, maar de taal was me toch wat vreemd. Heli bleek een uitstekende gids in deze magische-Mägische muziekwereld.

‘Vergeet wat je geleerd hebt in de klassieke muziek’, was een van de eerste adviezen die ze me gaf. In het eerste deeltje moest ze me erop wijzen dat het geen maatstrepen telt. ‘Dit is geen Mozart of Beethoven, begin dus niet te helder en concreet. Laat het meer Scandinavisch zijn: mist, eenzaamheid, regendruppels. Wandel met het stuk, van rustteken tot rustteken. Je ademhaling leidt je vanzelf naar het juiste tempo.’

Over het tweede en het derde deel zei ze me dat ik vooral niet mooi moest willen spelen. ‘Het moet karakter hebben. Speel de fortes met volle overtuiging. Creëer klank-blokken, met lange pedalen die de klank nog verlengen. En zorg voor diepe contrasten, in trappen. Hou van de sprongen die je moet maken, leef ernaartoe. Vergeet Czerny en ga voor klank. Denk aan Prokofiev en Bartók. Of zelfs The Elephant Man: lelijk, maar op het einde vind je de lelijkheid mooi.’

Niet dat deel twee en drie echt ‘lelijk’ zouden zijn, integendeel zelfs. Maar misschien wel hard, luid en scherp. Dat wordt dan weer helemaal goed gemaakt door de diepe warmte van deel zes, dat ook refereert aan het begin. Deel vier en vijf sla ik voorlopig over, en zeven en acht laat ik ook nog voor wat ze zijn.


Eén, twee, drie en zes vormen intussen voor mij een mooi geheel waarin ik me steeds meer thuis voel. Ik droom weg naar eenzame maar groene landschappen, waar je de wind hoort fluiten, de lucht zwanger is van regen, maar toch ook de zon steevast door de wolken breekt. En waar plots een kudde rendieren opduikt of een eland op de weg staat. Of wie weet: een beer.

Nog een flinke maand en we zijn in Sami-land.


Achtergrondinfo

  • Lapland Joiks is terug te vinden op de verzamel-cd Estnische Klaviermusik (Eres, 1994), gespeeld door Peep Lassmann, destijds ook de eerste uitvoerder van het werk.
  • Het zesde deel van Lapland Joiks staat ook op de cd bij het boek Baltische zielen van Jan Brokken (Atlas Contact, 2017), in een uitvoering van Marcel Worms. Ook te beluisteren via YouTube.
  • Een bloemlezing van werk van Ester Mägi biedt de cd Ester Mägi – Ein musikalisches Porträt (Antes, 1998) bij het Estonian Music Information Center.
  • Het leerlingenconcert van de Helistudio, waarop ik vier delen van de Lappländische Weisen speel, vindt plaats op zondag 2 juni om 19 uur in de Theatergarage, Bouwhandelstraat 72 in Borgerhout.



Natuurlijk wint Clara de Klara top 100 niet

Notities Posted on 23 november 2018 10:02

(Deze notitie verscheen ook als opiniebijdrage in De Standaard)

Welke muziek dit jaar in de Klara Top 100 op 1 prijkt, weten we zondagavond. Alvast geen van een vrouw. Op de overige 99 plaatsen zal evenmin een vrouw prijken. Dat is kansrekenen: in de preselectie van 314 werken die Klara ons voorschotelde, zijn er vier gecomponeerd door vrouwen, een beschamende 1,27 procent. Clara Schumann kent u hopelijk, misschien ook Francesca Caccini of Marie Jaël. Maar Eleni Karaindrou?

Dus geen Fanny Mendelssohn, Cécile Chaminade, Mel Bonis, Nadia en Lili Boulanger, Ethel Smyth of Rebecca Clarke. Des te merkwaardiger omdat Klara deze keer zijn best deed met ‘nieuwe’ namen: Ryuichi Sakamoto, Wim Mertens, Steve Reich, Einaudi…

Die vrouwen zijn natuurlijk niet goed genoeg, zullen sceptici opwerpen. Ze zullen wel met reden niet doorgedrongen zijn tot de ‘canon’.

Te mooi voor woorden
Vrouwen waren altijd muzikaal actief. Of hun talent alle kansen kreeg, is de vraag. Een muzikale carrière uitbouwen paste niet. Fanny Mendelssohn was even getalenteerd als haar broertje Felix maar werd op haar zestien door haar vader tot de orde geroepen. Ook Felix verhinderde zijn zus naar buiten te treden. Terwijl hij haar liederen ‘te mooi voor woorden’ vond en ze opnam in zijn eigen bundels.

Vrouwen zaten ook vast in huwelijk en moederschap. ‘Clara kent haar hoofdberoep van moeder, zodat ik meen dat ze gelukkig is in deze verhoudingen, die nu eenmaal niet te veranderen zijn’, oordeelde Robert Schumann over zijn vrouw, de bejubelde concertpianiste én componiste Clara Wieck.

Een eeuw later vond Rebecca Clarke ‘niets opwindender dan componeren’, maar ze stopte ermee omdat ‘ik dat niet kan doen – dat is misschien waarin vrouwen anders zijn – tenzij het het eerste is waaraan ik denk wanneer ik wakker word en het laatste voor ik ga slapen. Als er te veel andere dingen zijn, ben je er niet toe in staat.’ Voor mannen bleek – en blijkt? – het toch makkelijker én aanvaardbaarder zich te focussen en de rest te vergeten.

Muziekopleidingen waren tot eind 19de eeuw ook nauwelijks toegankelijk voor vrouwen, al zeker niet het vak compositie. Vrouwen componeerden vanuit eigen inzicht. Dat ze kozen voor kleinere bezettingen, is logisch. In vele burgerlijke huiskamers stond een piano. Vrouwen moesten er het huis niet voor uit en hun man kon de controle houden. Een viool, cello of fluit in vrouwenhanden verhitte te veel de fantasie. Voor symfonieën en opera’s hadden vrouwen geen financiële middelen.

Die ‘grote werken’ kregen echter steeds meer aandacht in een tijd die componisten als genieën op een piëdestal plaatste. De ‘huiskamerwerkjes’ werden niet opgemerkt door critici, en bijgevolg niet door uitgevers. Dat moedigde vrouwen evenmin aan. Niet verwonderlijk ook dat veel verloren ging.

Objectief?
Maar doorstaat dat werk van vrouwen de vergelijking met dat van mannen? Aan Jozef De Beenhouwer danken we de ontsluiting van het pianowerk van Clara Schumann. Toen ik hem interviewde voor mijn boek ‘Vrouw aan de piano’ waarschuwde de concertpianist me: ‘Clara is níét beter dan Robert. Blijf objectief.’ Hoezeer ik ook van haar werk geniet, ik wil mij daar wel bij neerleggen. Maar, hoe ‘objectief’ kan je muziek beoordelen? Was ze niet vernieuwend genoeg? Vele mannelijke tijdgenoten evenmin. Is dat een reden om hen te vergeten?

Bovendien hangt het er maar van af met wie je hen vergelijkt. In zijn roman Orfeo doet Richard Powers een rake vaststelling: 25 componisten tekenen voor acht tiende van wat in de concertzalen gespeeld wordt. 25 mannen natuurlijk. Hun namen kent iedereen: Bach, Mozart, Beethoven, Schubert, Mendelssohn (niet Fanny), Schumann (niet Clara), Chopin, Brahms…

Het is ook hun werk dat steeds opnieuw wordt opgenomen. Terwijl er al honderden cd’s van bestaan en er nog zoveel pareltjes te ontdekken vallen. Een muzieksamensteller bij Klara legde de vinger op de wond: wij zijn afhankelijk van goede opnames, van werk van vrouwen bestaan er minder, daarom hoor je ze weinig. Een concertprogrammatrice zei me dat ze meer werk van vrouwen wilde laten horen, maar uitvoerders hebben het nauwelijks op hun repertoire. Op onbekend werk komt immers weinig volk af. Voor uitvoerders en organisatoren is het sop de kool niet waard.

Vicieuze cirkel doorbreken
Dat is een self-fulfilling prophecy. Omdat het publiek het niet kent en er dus niet op afkomt, doen muzikanten geen moeite, waardoor het publiek het niet leert waarderen, enzovoort.

Die vicieuze cirkel doorbreken is een opdracht voor muzikanten, programmamakers, concertorganisatoren én het muziekonderwijs. Het publiek zal volgen, want aan de kwaliteit van de muziek ligt het heus niet.

Zijn er geen dringender strijdpunten? De Klara top 100 wil luisteraars toch alleen laten genieten van mooie muziek? Dat is pleiten voor een status-quo. Niet alleen missen we zo veel, ook voor de vele meisjes aan de academies is dat geen stimulans.

Annelies Van Parys vertelde me over de twijfel die haar overviel tijdens haar masteropleiding: ‘Ik heb pas zeer laat beseft dat ik geen vrouwelijke voorbeelden kende. Als kind wilde ik al componeren, maar plots vroeg ik me af of dat wel hoorde. Hoe haalde ik het toch in mijn hersens?’ Gelukkig heeft ze doorgezet en doet ze nu concertzalen vollopen. Maar ook zij werd niet geselecteerd voor de top 100.

Tot 12 uur vandaag, vrijdag 23 november, kunnen we stemmen. Misschien er nog voor zorgen dat minstens één Clara de Klara Top 100 haalt?



« VorigeVolgende »